Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
26 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 13 juli 2023 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1990, was aangeklaagd voor doodslag, gepleegd door het verwurgen van zijn vriendin in Eerbeek in 2020. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo uit Rotterdam. De schriftuur die door hen was ingediend, is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het hof onderzocht. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. Na beoordeling kwam de Hoge Raad tot de conclusie dat het cassatieberoep duidelijk niet kon slagen. Daarom besloot de Hoge Raad gebruik te maken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren M. Kuijer en C.N. Dalebout, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.