ECLI:NL:GHARL:2023:5898

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
21-004218-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door langdurige mishandeling en verwurging in Eerbeek

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een 32-jarige man die werd beschuldigd van doodslag op een 35-jarige vrouw in Eerbeek. De verdachte had het slachtoffer gedurende meerdere dagen fysiek en geestelijk mishandeld, wat culminerde in een fatale confrontatie op 13 februari 2020. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de verdachte over de doodsoorzaak niet aannemelijk waren en dat het toegepaste geweld, waaronder verwurging, leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van moord, maar had hem wel veroordeeld voor doodslag en een gevangenisstraf van twaalf jaar opgelegd. Het hof bevestigde deze straf en voegde een schadevergoeding toe aan de ouders van het slachtoffer. De zaak benadrukt de ernst van huiselijk geweld en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004218-21
Uitspraak d.d.: 13 juli 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 14 september 2021 met parketnummer 05-041346-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [plaats] op [datum] ,
thans verblijvende in [penitentiaire inrichting] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.M.J. Comans, en door de benadeelde partijen
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] en hun advocaat, mr. S. Striekwold naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar heeft de subsidiair ten laste gelegde doodslag bewezenverklaard en heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren en tot de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking. Verder heeft de rechtbank beslissingen genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen omdat het hof op deels andere gronden komt tot een enigszins andere bewezenverklaring dan de rechtbank.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 13 februari 2020 en/of 14 februari 2020, te Eerbeek, in de gemeente Brummen, een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door de keel/hals van genoemde [slachtoffer] dicht te drukken en/of enige tijd dichtgedrukt te houden, en/of door genoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de al dan niet tot vuist gebalde hand (krachtig) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen de hals/nek/keel en/of tegen de romp en/of de ribben en/of tegen de armen en/of de benen en/of (elders) tegen het lichaam te stompen en/of te slaan en/of te duwen en/of te drukken, en/of door genoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de al dan niet geschoeide voet (krachtig) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen de hals/nek/keel en/of tegen de romp en/of tegen de ribben en/of tegen de armen en/of de benen en/of (elders) tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen;
subsidiair
hij op of omstreeks 13 februari 2020 en/of 14 februari 2020, te Eerbeek, in de gemeente Brummen, een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door de keel/hals van genoemde [slachtoffer] dicht te drukken en/of enige tijd dichtgedrukt te houden, en/of door genoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de al dan niet tot vuist gebalde hand (krachtig) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen de hals/nek/keel en/of tegen de romp en/of de ribben en/of tegen de armen en/of de benen en/of (elders) tegen het lichaam te stompen en/of te slaan en/of te duwen en/of te drukken, en/of door genoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de al dan niet geschoeide voet (krachtig) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen de hals/nek/keel en/of tegen de romp en/of tegen de ribben en/of tegen de armen en/of de benen en/of (elders) tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 13 februari 2020 en/of 14 februari 2020, te Eerbeek, in de gemeente Brummen, aan een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in het strottenhoofd en/of een of meerdere gebroken ribben en/of een (dubbele) klaplong, heeft toegebracht, door de keel/hals van genoemde [slachtoffer] dicht te drukken en/of enige tijd dichtgedrukt te houden, en/of door genoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de al dan niet tot vuist gebalde hand (krachtig) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen de hals/nek/keel en/of tegen de romp en/of de ribben en/of tegen de armen en/of de benen en/of (elders) tegen het lichaam te stompen en/of te slaan en/of te duwen en/of te drukken, en/of door genoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de al dan niet geschoeide voet (krachtig) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen de hals/nek/keel en/of tegen de romp en/of tegen de ribben en/of tegen de armen en/of de benen en/of (elders) tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair
hij in of omstreeks het tijdvak van 12 februari 2020 tot en met 14 februari 2020, te Eerbeek, in de gemeente Brummen, een persoon, genaamd [slachtoffer] , heeft mishandeld, door de keel/hals van genoemde [slachtoffer] dicht te drukken en/of enige tijd dichtgedrukt te houden, en/of door genoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de al dan niet tot vuist gebalde hand (krachtig) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen de hals/nek/keel en/of tegen de romp en/of de ribben en/of tegen de armen en/of de benen en/of (elders) tegen het lichaam te stompen en/of te slaan en/of te duwen en/of te drukken, en/of door genoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de al dan niet geschoeide voet (krachtig) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen de hals/nek/keel en/of tegen de romp en/of tegen de ribben en/of tegen de armen en/of de benen en/of (elders) tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs [1]
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde, te weten doodslag op [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer).
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft erkend bepaalde geweldshandelingen tegen het slachtoffer te hebben gepleegd. Hij heeft haar in de dagen vóór haar overlijden en op de ochtend van de dag waarop zij overleed, geslagen en geschopt en heeft verwurgingshandelingen toegepast. Deze verwurgingshandelingen vonden plaats tijdens (consensuele) seks.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet het opzet had op de dood van het slachtoffer. Een veroordeling voor het meest subsidiair tenlastegelegde zou wel mogelijk kunnen zijn, aldus de raadsman.
Beoordeling door het hof
Op 14 februari 2020 heeft verdachte om 02:08:23 uur met 112 gebeld met de melding dat zijn vriendin (hof: het slachtoffer [slachtoffer] ) niet meer ademde. [2] Naar aanleiding van deze melding kregen verbalisanten de opdracht om te gaan naar de woning [straat] [huisnummer] in Eerbeek. Ter plaatse aangekomen troffen ze in de woning verdachte en het slachtoffer, dat op dat moment werd gereanimeerd. [3] Na 30-40 minuten is de reanimatie gestaakt. Het slachtoffer is om 2:50 uur overleden verklaard, onder verdachte omstandigheden.
Tijdens de reanimatie is de lichaamstemperatuur opgemeten van het slachtoffer; deze bedroeg op dat moment 32˚ C. [4] Om 4.30 uur die nacht is de lichaamstemperatuur opnieuw gemeten en deze bedroeg toen 31˚ C. Aan de hand van de gemeten lichaamstemperatuur heeft forensisch arts A. Brahma (hierna: Brahma) berekend dat het waarschijnlijk is dat het slachtoffer op 13 februari 2020 tussen 17:40 en 23:30 uur is overleden. Ook als een ander scenario wordt aangehouden, is een overlijden op 13 februari 2020 het meest waarschijnlijk. [5]
Het lichaam van het slachtoffer is door forensisch arts en patholoog dr. J. Fronczek (hierna: Fronczek) onderzocht. Daarbij werden (onder meer) geconstateerd een dubbelzijdige klaplong, meerdere ribbreuken, een breuk van het linker bovenste hoorntje van het schildkraakbeen en breuken in het borstbeen, het linkerkuitbeen en het dwarsuitsteeksel van de derde lendenwervel. Vele ribbreuken, zowel aan de linkerzijde als de rechterzijde van de borstkas, vertoonden begeleidende bloeduitstortingen en zijn bij leven ontstaan door stomp botsend en/of (samen)drukkend geweld op de romp en kunnen hebben geleid tot beperkte ademhalingsbewegingen en daarmee tot zuurstofgebrek.
Aan de hals werden onderhuidse bloeduitstortingen met oppervlakkige huidbeschadigingen geconstateerd. De letsels aan de hals zijn bij leven ontstaan door stomp botsend en/of samendrukkend geweld (wurgen).
Aan het hoofd, de borst, de flanken, de armen, de handen, de benen, de voeten en laag aan de rug werden grotendeels samenvloeiende bloeduitstortingen vastgesteld, waarvan de grootste nagenoeg het gehele rechterbeen besloeg. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend of (samen)drukkend geweld zoals herhaaldelijk (zich) stoten, vallen, slaan, geslagen of stevig beetgepakt worden.
De rapporterende forensisch arts en patholoog heeft geconcludeerd dat het overlijden van het slachtoffer kan worden verklaard door stomp botsend en/of samendrukkend geweld op de hals, (samen)drukkend geweld op de romp, of een combinatie hiervan. Een bijdrage van onderkoeling kan niet worden uitgesloten. [6]
Aanvullend heeft Fronczek bevonden dat het aantreffen van de breuk van het linker bovenste hoorntje van het schildkraakbeen waarschijnlijker is onder de hypothese dat die breuk is ontstaan door verwurging, dan onder de hypothese dat die breuk is ontstaan door botsend geweld. [7]
Fronczek heeft verder gerapporteerd dat wanneer iemand – zoals in het onderhavige geval – meerdere ribbreuken en een dubbelzijdige klaplong oploopt het de verwachting is dat die persoon pijn aangeeft, om hulp vraagt, in hevige ademnood komt en uiteindelijk door verstikking overlijdt. [8]
De ter terechtzitting gehoorde arts en forensisch patholoog drs. B.G.H. Latten (hierna: Latten) heeft verklaard dat bij een dubbelzijdige klaplong met spanningscomponent, zoals in het onderhavige geval is geconstateerd, een ernstige inspanningstolerantie dan wel een belemmering van de ademhaling optreedt met het overlijden tot gevolg. Het is waarschijnlijker dat deze gevolgen sneller – binnen enkele minuten tot anderhalf uur – zullen optreden dan dat deze optreden na enkele uren. Indien een verwurging lang genoeg wordt aangehouden, zal de dood snel intreden. Het is mogelijk dat er enige tijd zit tussen een verwurging en het intreden van de dood, maar in dat geval zal het slachtoffer (het hof begrijpt: na/bij de verwurging) het bewustzijn hebben verloren. [9]
Op grond van de bevindingen en de conclusies van Brahma, Fronczek en Latten stelt het hof vast dat het slachtoffer op 13 februari 2020 is overleden aan de gevolgen van stomp botsend en/of samendrukkend geweld op haar hals, (samen)drukkend geweld op haar romp, of een combinatie hiervan, waarbij het geweld op de hals (mede) heeft bestaan uit een verwurging.
De vraag is vervolgens of verdachte verantwoordelijk is voor dit dodelijke, op het slachtoffer uitgeoefende geweld en, zo ja, of hij opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad.
Verdachte heeft verklaard dat in de week voor de dood van het slachtoffer de confrontaties tussen hem en het slachtoffer steeds heftiger werden. Toen een telefoon naar hem werd gegooid, heeft hij met zijn linkerarm een klap gegeven richting haar hoofd. Op 11 februari 2020 was er een heftige ruzie. Hij heeft haar toen geslagen op haar buik, rug, arm en ribben. Een dag later gebeurde ongeveer hetzelfde, ook weer slaan. 13 februari 2020 was de heftigste dag. Ook weer slaan op elkaar, ook op de rug. Op 11 februari 2020 heeft hij haar ook op haar benen getrapt. Op 12 februari 2020 heeft hij op ongeveer dezelfde plekken geslagen als de dag ervoor.
Hij denkt wel dat het slachtoffer pijn had na wat er op 11 februari 2020 is gebeurd. Hij merkte dat ze er last van had. Op 12 februari 2020 klaagde ze over pijn aan haar benen. Ze liep iets mank.
De confrontatie op 13 februari 2020 was het heftigste. Hij heeft geslagen op haar bovenlichaam met de vuisten en met de zijkant van zijn hand en getrapt tegen haar benen. Hij schat dat het een minuut lang doorging. Ook heeft hij haar op 13 februari 2023 stevig vastgehad aan haar keel.
Hij is die dag nog twintig minuten met het slachtoffer bij de moeder van het slachtoffer geweest. [10]
Het hof stelt vast dat verdachte niet heeft verklaard dat die dag anderen geweld hebben gebruikt tegen het slachtoffer, terwijl hij vrijwel de hele dag met haar samen is geweest.
Verdachte betwist echter dat de genoemde geweldshandelingen erop gericht waren om het slachtoffer opzettelijk van het leven te beroven. Volgens verdachte vonden de door hem toegepaste verwurgingshandelingen bij het slachtoffer plaats op haar eigen verzoek en met haar instemming tijdens (wurg)seks. Verdachte heeft verder verklaard dat het geweld op 13 februari 2020 al om 09:00 uur is geweest. Een uur later zou de (wurg)seks hebben plaatsgevonden. Na de (wurg)seks zou verdachte geen geweld meer hebben uitgeoefend. Een uur of drie à vier later zijn verdachte en het slachtoffer naar haar moeder gegaan. Vanaf 16:00 – 17:00 uur tot ongeveer 21:00 uur lag het slachtoffer op bed. Ze kwam toen op verdachte afgestormd, viel en raakte even buiten bewustzijn. Het slachtoffer is toen op een matras in de woonkamer gaan liggen. Verdachte was in de buurt en zag haar ‘draaien en doen’. Rond 02:00 uur stopte het slachtoffer met draaien. Verdachte zag geen beweging meer en heeft haar vastgepakt, waarbij ze koud aanvoelde. Al die tijd zat hij naast haar, aldus verdachte.
Het hof acht de verklaringen van verdachte over het tijdstip waarop hij geweldshandelingen op het slachtoffer zou hebben uitgeoefend, over de daaropvolgende wurgseks en over de gebeurtenissen na het bezoek aan de moeder van het slachtoffer onaannemelijk.
Van belang daarbij is dat de hiervoor weergegeven verklaring van verdachte niet overeenkomt met eerder door hem afgelegde verklaringen en met zijn uitlatingen terwijl het slachtoffer werd gereanimeerd. Hij heeft voorafgaand aan zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris nooit gesproken over wurgseks. Hij heeft steeds volgehouden dat hij alleen enkele dagen voor het overlijden geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer en dat verwondingen het gevolg waren van (veelvuldig) vallen. Verder heeft hij eerder verklaard te hebben geslapen tot aan het moment van overlijden, terwijl hij nu verklaart klaarwakker te zijn geweest. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van verdachte. Verdachte heeft op de zitting geweigerd antwoord te geven op verdiepende vragen waarmee deze twijfel had kunnen worden weggenomen.
De verklaring van verdachte dat hij tot 02:00 uur naast het slachtoffer heeft gezeten en dat het draaien van het slachtoffer pas op dat tijdstip stopte en zij tot dat moment nog in leven was, kan verder niet kloppen omdat het slachtoffer al enige uren voor dit moment moet zijn overleden.
Bovendien is het onwaarschijnlijk dat verdachte alleen in de ochtend van 13 februari 2020 geweld, inclusief de verwurgingen, op het slachtoffer heeft toegepast. Dit is immers in strijd met de bevindingen van Fronczek over pijnbeleving en hulpbehoevendheid bij dergelijk letsel en de bevindingen van Latten over het waarschijnlijke tijdstip waarop de dood zal intreden na een dubbelzijdige klaplong met spanningscomponent. Het is ook in strijd met de bevindingen van Latten dat een verwurging die intensief genoeg is om te leiden tot de dood, zeer waarschijnlijk snel zal worden gevolgd door het overlijden of door bewusteloosheid.
Voor zover verdachte heeft willen stellen dat het dodelijke letsel in de avond van 13 februari 2020 is ontstaan door vallen, verwerpt het hof deze stelling vanwege de aard en de ernst van de geconstateerde letsels.
Het hof stelt vast dat verdachte het dodelijke letsel heeft toegebracht, gelet op de verklaring van verdachte dat hij geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer, in het bijzonder op de dag van haar overlijden, en gelet op het feit dat in het dossier geen enkele aanwijzing is te vinden dat een ander dan verdachte op 13 februari 2023 geweld tegen het slachtoffer heeft gebruikt. Dit geweld moet kort tot hooguit anderhalf uur voor de dood zijn gebruikt, in ieder geval na het bezoek van verdachte en het slachtoffer aan de moeder van het slachtoffer.
Naar het oordeel van het hof was het opzet van verdachte ook gericht op de dood van het slachtoffer. Daarbij is op zijn minst sprake geweest van voorwaardelijk opzet.
Het geweld op de romp van het slachtoffer moet met forse kracht zijn toegepast, gelet op de ribbreuken en dubbele klaplong. Deze geweldshandelingen en de verwurging kunnen, al dan niet in combinatie met elkaar, de dood van het slachtoffer hebben veroorzaakt. Het slachtoffer was kwetsbaar.
Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand door een verwurging daadwerkelijk komt te overlijden aanmerkelijk te noemen. Het (met kracht) dichthouden van de hals belemmert immers de ademhaling en blokkeert de bloedtoevoer naar de hersenen. Daarnaast ontstaat bij het langdurig en meervoudig toepassen van krachtig geweld tegen de romp, met daarin vitale organen, zoals de longen, een aanmerkelijke kans op de dood, zeker als het gaat om een kwetsbaar persoon. Het slachtoffer was in de dagen voorafgaand aan haar dood immers ook al (ernstig) mishandeld door verdachte. Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer mank liep. De moeder van het slachtoffer heeft verklaard dat zij tijdens het bezoek van het slachtoffer meteen zag dat zij niet in orde was. Haar dochter zei dat ze benauwd was en zo klonk ze ook wel. [11] Verdachte moet dit hebben gezien. Hij verklaart ook zelf dat het slachtoffer eerder al heel benauwd werd. [12]
Naar het oordeel van het hof kunnen de geweldshandelingen van verdachte, te weten het verwurgen en toepassen van fors en meervoudig geweld op de hals en/of de romp van het slachtoffer, terwijl verdachte wist dat het slachtoffer op dat moment al kwetsbaar was, naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg van deze geweldshandelingen kwam te overlijden, bewust heeft aanvaard. Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven.
Het hof is, in navolging van de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman, van oordeel dat in de bewijsmiddelen geen aanknopingspunten te vinden zijn dat verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van moord, zoals primair ten laste gelegd.
Het hof is van oordeel dat verdachte zich op 13 februari 2020 in Eerbeek met het door hem toegepaste geweld schuldig heeft gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] .
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft verzocht om aanhouding van de zaak als de verklaringen van deskundige Latten, zoals afgelegd op de terechtzitting van 29 juni 2023, de situatie (hof: de beoordeling van de zaak) voor het hof wezenlijk anders maakt, dan de situatie voordat die verklaring is afgelegd. Het hof is van oordeel dat aan de door de raadsman geformuleerde voorwaarden voor het verzoek om aanhouding niet is voldaan. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op
of omstreeks13 februari 2020
en/of 14 februari 2020, te Eerbeek, in de gemeente Brummen, een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door de keel/hals van genoemde [slachtoffer] dicht te drukken en
/ofenige tijd dichtgedrukt te houden, en/of door genoemde [slachtoffer] meermalen,
althans eenmaal,met de al dan niet tot vuist gebalde hand (krachtig)
in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen de hals/nek/keel en/oftegen de romp en/of de ribben
en/of tegen de armen en/of de benen en/of (elders) tegen het lichaamte stompen en/of te slaan
en/of te duwen en/of te drukken,en/of door genoemde [slachtoffer]
meermalen, althans eenmaal, met de al dan niet geschoeide voet (krachtig) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen de hals/nek/keel en/oftegen de romp en/of tegen de ribben
en/of tegen de armenen/of de benen
en/of (elders) tegen het lichaamte schoppen
en/of te trappen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren en tot de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
De raadsman heeft gesteld dat verdachte verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn handelen, maar niet tot het niveau zoals door de advocaat-generaal voorgesteld.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste delicten in ons strafrecht: doodslag. Hij heeft de 35-jarige [slachtoffer] het leven ontnomen door haar te verwurgen en door zodanig zwaar geweld op haar romp toe te passen dat aan beide zijden een levensbedreigende klaplong ontstond. Aan dit dodelijke geweld dat plaatsvond op 13 februari 2020 zijn dagen en waarschijnlijk zelfs weken van structurele fysieke en geestelijke mishandeling van [slachtoffer] voorafgegaan. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat verdachte [slachtoffer] tijdens hun kortstondige relatie volledig in zijn greep had en dat hij haar heeft geïsoleerd van haar omgeving. Dit heeft er zelfs toe geleid dat [slachtoffer] geen hulp van haar moeder of van een huisarts durfde te vragen. Deze pijnlijke en eenzame lijdensweg van [slachtoffer] is uitgemond in de geweldexplosie op 13 februari 2020 en in haar tragische dood.
Verdachte heeft niet willen of kunnen uitleggen waarom hij niet van dit pad van geweld af is gestapt. Naar het zich laat aanzien heeft hij op geen enkel moment, zelfs niet nadat hij een aantal forse mishandelingen had gepleegd, eraan gedacht afstand te nemen van [slachtoffer] . Integendeel, het dossier geeft de indruk van een man die graag vrouwen domineert en bedreigingen, vernielingen en geweld gebruikt om van hen zijn zin te krijgen. Ook sinds het fatale moment op 13 februari 2020 heeft verdachte alleen zijn eigen belangen voor ogen gehad. Zelfs ten tijde van de 112-melding is verdachte begonnen met zichzelf in te dekken voordat hij hulp inriep. Dit gedrag komt niet voort uit een psychische stoornis, zo is vastgesteld na onderzoek door een psycholoog en een psychiater. Hij kan volledig verantwoordelijk worden gehouden voor zijn daden.
Verdachte heeft niet alleen [slachtoffer] het leven ontnomen, maar hij heeft ook haar nabestaanden een onvoorstelbaar en immens leed toegebracht. Uit het verhoor van de moeder van [slachtoffer] en uit de reacties van haar familie op de zitting blijkt hoe diep het verdriet bij hen nog steeds zit.
Ten tijde van het bewezen verklaarde feit was de maximale gevangenisstraf op doodslag vijftien jaar. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit is naar het oordeel van het hof alleen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend. Alles overwegende acht het hof de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking wordt opgelegd.
Artikel 38z, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) schrijft voor dat bij de vordering tot oplegging van de maatregel een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies van een reclasseringsinstelling wordt overgelegd.
In deze zaak is voor het laatst op 12 augustus 2021 door de reclassering gerapporteerd. Naar het oordeel van het hof is hiermee niet voldaan aan het genoemd vereiste uit artikel 38z Sr. Het hof zal deze maatregel dan ook niet opleggen.
Het hof wijst er echter op dat artikel 6:1:18, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de mogelijkheid biedt om de proeftijd, verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling, te verlengen indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde, wederom een misdrijf zal begaan waarvoor de rechter een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking kan opleggen. Daarmee kan voor een deel hetzelfde worden bereikt als met deze maatregel.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 27.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 17.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft mr. Striekwold aangegeven dat slechts de vordering ten aanzien van de gevorderde affectieschade van
€ 17.500,00 wordt gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Deze schade bestaat, gelet op in het Besluit vergoeding affectieschade vastgestelde forfaitaire bedragen, uit € 17.500,00 aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 31.804,94. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 21.046,70. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft mr. Striekwold de vordering aangepast in die zin dat niet langer de kosten van rouwkleding en reiskosten gevorderd worden. De (aangepaste) vordering omvat € 3.842,21 aan materiële schade en € 27.500,00 aan immateriële schade. De gevorderde immateriële schade bestaat uit € 10.000,00 aan shockschade en € 17.500,00 aan affectieschade.
De materiële schade
Het hof is van oordeel dat het rechtstreekse verband tussen de gevorderde kosten voor medicatie en consulten en het bewezenverklaarde handelen onvoldoende is onderbouwd. Een nadere beoordeling van deze kostenposten levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor het overige is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks (materiële) schade heeft geleden tot € 3.546,70. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De shockschade
Het hof overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad toekenning van zogenoemde schok- of shockschade mogelijk is (o.a. Hoge Raad 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958). Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweegbrengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
  • de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
  • de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre deze onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis;
  • de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Hoewel het hof niet wil afdoen aan de hevige emoties die het verlies van [slachtoffer] door het handelen van verdachte voor haar familie teweeg moet hebben gebracht, komt het hof niet tot toekenning van de gevorderde shockschade. Aannemelijk is dat het slachtoffer in een nauwe relatie met de benadeelde partij stond. Ook het bewezenverklaarde handelen, het opzettelijk doden van het slachtoffer waarbij fors geweld is toegepast, staat niet aan toekenning van het gevorderde in de weg. Uit hetgeen nu bekend is, blijkt echter onvoldoende dat de benadeelde partij met het lichaam van het slachtoffer is geconfronteerd op zo een wijze en onder zulke omstandigheden dat moet worden geoordeeld dat veroordeeld ook jegens de benadeelde partij onrechtmatig heeft gehandeld. Een nadere beoordeling van deze kostenpost levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De affectieschade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Deze schade bestaat, gelet op in het besluit vergoeding affectieschade vastgestelde forfaitaire bedragen, uit € 17.500,00 aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 122 (honderdtweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 februari 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 21.046,70 (eenentwintigduizend zesenveertig euro en zeventig cent) bestaande uit € 3.546,70 (drieduizend vijfhonderdzesenveertig euro en zeventig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 21.046,70 (eenentwintigduizend zesenveertig euro en zeventig cent) bestaande uit € 3.546,70 (drieduizend vijfhonderdzesenveertig euro en zeventig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 140 (honderdveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 februari 2020.
Aldus gewezen door
mr. M.E. van Wees, voorzitter,
mr. W.M. Weerkamp en mr. D.R. Sonneveldt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier,
en op 13 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit, tenzij anders vermeld, pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 14 november 2020, BVHnummer: 2020069933, opgemaakt door politie Oost-Nederland, districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland.
2.Proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer 20210651409.BEV, p. 1 t/m 3.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1.
4.Een ander geschrift, te weten een schouwverslag, p. 40.
5.Een ander geschrift, te weten een schouwverslag, p. 42 en 43.
6.Een deskundigenverslag, te weten een NFI-rapport van pathologieonderzoek, p. 60 t/m 63.
7.Een deskundigenverslag, te weten een aanvullend NFI-bericht, p. 74.
8.Een deskundigenverslag, te weten een aanvullend NFI-bericht, p. 110.
9.De verklaring van deskundige Latten afgelegd ter terechtzitting d.d. 29 juni 2023.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, afgenomen door de raadsheer-commissaris op 17 maart 2023, p. 1 t/m 3.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 1] , afgenomen door de raadsheer-commissaris op 24 mei 2023, p. 1 en 2.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte, afgenomen door de raadsheer-commissaris op 17 maart 2023, p. 3.