ECLI:NL:HR:2024:432

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
22/01008
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en boetebeschikkingen

In deze zaak heeft de vennootschap onder firma [X] (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 10 februari 2022. Dit beroep betreft de naheffingsaanslagen in de omzetbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd over de perioden van 1 december 2013 tot en met 31 december 2013, 1 december 2014 tot en met 31 december 2014, en 1 december 2015 tot en met 31 december 2015. Daarnaast zijn er boetebeschikkingen en beschikkingen inzake belastingrente aan de orde, evenals een naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor de maand januari 2016.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door P.C.L.L. Steeghs, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, alsook een aanvulling daarop binnen de gestelde termijn.

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling is dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 15 maart 2024.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/01008
Datum15 maart 2024
ARREST
in de zaak van
de vennootschap onder firma [X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 10 februari 2022, nrs. 19/00909 tot en met 19/00912 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 17/4229 tot en met HAA 17/4231 en HAA/173655) betreffende aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de periode 1 december 2013 tot en met 31 december 2013, over de periode 1 december 2014 tot en met 31 december 2014 en over de periode 1 december 2015 tot en met 31 december 2015, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente, en een aan belanghebbende over de maand januari 2016 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door P.C.L.L. Steeghs, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende heeft voorts – binnen de gestelde termijn voor het indienen van een conclusie van repliek – een geschrift ingediend, dat de Hoge Raad aanmerkt als een aanvulling op de conclusie van repliek.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2024.