ECLI:NL:HR:2024:432
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en boetebeschikkingen
In deze zaak heeft de vennootschap onder firma [X] (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 10 februari 2022. Dit beroep betreft de naheffingsaanslagen in de omzetbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd over de perioden van 1 december 2013 tot en met 31 december 2013, 1 december 2014 tot en met 31 december 2014, en 1 december 2015 tot en met 31 december 2015. Daarnaast zijn er boetebeschikkingen en beschikkingen inzake belastingrente aan de orde, evenals een naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor de maand januari 2016.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door P.C.L.L. Steeghs, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, alsook een aanvulling daarop binnen de gestelde termijn.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling is dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 15 maart 2024.