ECLI:NL:HR:2024:418

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
22/02950
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leiderschap in criminele organisatie en afwijzing getuigenverzoek in hennepzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1969, werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich op grote schaal bezighield met hennepteelt, medeplegen van hennepteelt, witwassen van geldbedragen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak omvatte meerdere feiten die zich over een lange periode uitstrekten, van 2007 tot 2015, en op verschillende locaties in Nederland plaatsvonden. De verdachte had een leidende rol binnen de organisatie en was betrokken bij de teelt van duizenden hennepplanten in verschillende panden.

Een belangrijk aspect van de zaak was de afwijzing van een verzoek van de verdediging om getuigen te horen. Het hof had geoordeeld dat het onaannemelijk was dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn gehoord konden worden, wat leidde tot vertraging in de afdoening van de strafzaken. De Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk was, aangezien de getuigen beschikbaar waren voor verhoor en bereid waren om opnieuw te verschijnen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof voor wat betreft de beslissingen over de getuigen en wees de zaak terug naar het gerechtshof voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging tussen het belang van een spoedige berechting en het recht van de verdachte op een eerlijk proces, inclusief het horen van getuigen. De zaak heeft ook implicaties voor de toepassing van artikel 288 van het Wetboek van Strafvordering, dat betrekking heeft op de oproeping van getuigen die niet zijn verschenen. De Hoge Raad heeft de zaak in samenhang met andere gerelateerde zaken behandeld, wat de complexiteit van de strafzaak onderstreept.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02950
Datum19 maart 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 juli 2022, nummer 21-007076-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzende beslissing van het hof op het verzoek van de verdediging om het ertoe te geleiden dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] alsnog als getuigen worden gehoord.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“Zaak met parketnummer 05-900889-11:
1.
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 17 maart 2015, te Velp, gemeente Rheden en te Zetten en te Winterswijk en te Oosterbeek en te Arnhem en te Biddinghuizen en op meerdere (andere) locaties elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie met [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7] en [betrokkene 8] en [betrokkene 9] en [betrokkene 10] en [betrokkene 11] en [betrokkene 12], welke organisatie tot oogmerk had het opzettelijk plegen van misdrijven, namelijk – het uitvoeren en in de uitoefening van een beroep of bedrijf het opzettelijk telen en bereiden en bewerken en aanwezig hebben van één of meerdere kilogrammen hennep en een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en hennepstekken en moederplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten
- in een pand aan de [a-straat 1] te Oosterbeek en
- in een pand aan de [b-straat 1] te Winterswijk en
- in een pand aan de [c-straat 1] te Biddinghuizen en
- in een pand aan de [d-straat 1] te Andelst, gemeente Zetten, en
- in een pand aan de [e-straat 1] te Arnhem en
- in een pand aan de [f-straat 1] te Epe en
- in een pand aan de [g-straat 1] te Zutphen en
- in een pand aan de [h-straat 1] te Oosterbeek en
- in een pand aan de [i-straat 1] te Arnhem en
- in een pand aan de [j-straat 1] te Deventer en
- in een pand aan de [k-straat 1] te Vianen en
- in een pand aan de [l-straat 1] te Eck en Wiel en
- in een pand aan de [m-straat 1] te Arnhem;
van welke organisatie hij, verdachte, leider was;
2.
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 17 maart 2015, te Velp, gemeente Rheden en te Zetten en te Winterswijk en te Oosterbeek en te Arnhem en te Biddinghuizen en op meerdere (andere) locaties elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of aanwezig heeft gehad een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of hennepstekken en/of moederplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten
- in een pand aan de [a-straat 1] te Oosterbeek (telkens) (ongeveer) 2643 hennepplanten in de periode van 1 april 2010 tot en met 7 april 2011 en
- in een pand aan de [b-straat 1] te Winterswijk (telkens) (ongeveer) (in totaal) 1800 hennepplanten en (ongeveer) 1350 stekken van hennepplanten in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 25 januari 2011 en
- in een pand aan de [c-straat 1] te Biddinghuizen (telkens) (ongeveer) 2302 hennepplanten in de periode van 1 april 2011 tot en met 8 oktober 2011 en
- in een pand aan de [d-straat 1] te Andelst, gemeente Zetten, (telkens) (ongeveer) 2842 hennepplanten en (ongeveer) 882 stekken van hennepplanten en (ongeveer) 426 moeder(hennep)planten in de periode van 1 maart 2010 tot en met 12 mei 2011 en
- in een pand aan de [g-straat 1] te Zutphen (telkens) (ongeveer) 1524 hennepplanten en/of hennepstekken in de periode van 1 november 2013 tot en met 26 augustus 2014 en
- in een pand aan de [h-straat 1] te Oosterbeek (telkens) (ongeveer) 1240 hennepplanten in de periode van 1 december 2013 tot en met 14 oktober 2014 en
- in een pand aan de [i-straat 1] te Arnhem (telkens) (ongeveer) 1174 hennepplanten in de periode van 1 juli 2012 tot en met 14 oktober 2014 en
- in een pand aan de [j-straat 1] te Deventer (telkens) (ongeveer) 3140 hennepplanten en 1950 hennepstekken in de periode van 1 april 2012 tot en met 17 maart 2015 en
- in een pand aan de [l-straat 1] te Eck en Wiel telkens een groot aantal hennepplanten en/of hennepstekken in de periode van 1 december 2013 tot en met 9 april 2014 en
- in een pand aan de [m-straat 1] te Arnhem telkens (ongeveer) 714 hennepplanten (ongeveer) 24,68 kilogram hennep in de periode van 1 april 2014 tot en met 29 januari 2015;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 14 oktober 2014, te Velp, gemeente Rheden, tezamen in vereniging met anderen, telkens in een pand aan de [n-straat 1], opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of aanwezig heeft gehad meerdere kilogrammen hennep en/of een groot aantal hennepstekken zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij in de periode van 1 juni 2014 tot en met 14 oktober 2014, in Nederland, tezamen in vereniging met een ander of anderen telkens voorwerpen, te weten
- 66.046,52 Euro (ING-bank tnv [A]) en
- in totaal 50.691 Euro, en
- een aantal (18) airco’s en
- goederen, vermeld op de bij deze dagvaarding gevoegde lijsten voorzien van de paginanummers 574 tot en met 582 aanwezig/aangetroffen op het adres [n-straat 1] te Velp en;
- een heftruck en 2 zaagmachines en een freesmachine, aanwezig/aangetroffen in een pand aan de [o-straat 1] te Babberich,
verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven geld/voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren van enig misdrijf;
en
hij in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 14 oktober 2014, in Nederland
- een auto (Mercedes Benz R350 [kenteken])
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp – middellijk – afkomstig was van enig misdrijf;
5.
hij op 14 oktober 2014, te Arnhem, een wapen van categorie III, te weten een revolver (Smith en Wesson, type Airweight, kal. .38 special), en munitie van categorie III, te weten 6 patronen (kal.38 special), voorhanden heeft gehad;
Zaak met parketnummer 05-780184-16 (gevoegd):
1.
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 14 oktober 2014, te Doornenburg, gemeente Lingewaard, een voorwerp, te weten een chalet/recreatiewoning op camping [B], staanplaats [001], heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 februari 2016, te [plaats], van een voorwerp, te weten (in totaal) 339.700 Euro de werkelijke aard en de herkomst heeft verborgen en/of verhuld, immers heeft hij, verdachte, in een woning aan de [p-straat 1], 115.000 Euro in een opgerolde tentdoek op zolder verborgen en 224.700 Euro in een kluis in de kelder verborgen of laten verbergen, terwijl hij wist dat dat geld – onmiddellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op een voor het bewijs gebruikt proces-verbaal van bevindingen waarin een uitlating van [betrokkene 1] is opgenomen en op bewijsmiddelen waarin uitlatingen zijn opgenomen die [betrokkene 2] heeft gedaan tijdens heimelijk afgeluisterde gesprekken (OVC-gesprekken).
2.3.1
De raadsman van de verdachte heeft bij appelschriftuur van 4 januari 2019 het verzoek gedaan tot het horen van onder meer [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen. Het hof heeft dat verzoek bij tussenarrest van 21 januari 2021 toegewezen en de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris.
2.3.2
Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal van de raadsheer-commissaris van 21 maart 2022, dat onder meer het volgende inhoudt:
“Als getuigen zouden via telehoren met Turkije in de plaats Izmir worden gehoord:
[betrokkene 1]
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats],
[betrokkene 2],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
Het verhoor was vastgesteld via een rechtshulpverzoek en als tijdstip van het verhoor was aan het kabinet raadsheer-commissaris doorgegeven 14:30 uur. Bij aanvang van het verhoor bleek dat de verbinding goed was en dat er werd medegedeeld door de autoriteiten in Izmir dat het getuigenverhoor om 15:30 uur (Turkse tijd) was gepland. Het tijdsverschil met Turkije is op dit moment twee uur hetgeen betekent dat het verhoor plaats had moeten vinden om 13:30 uur (Nederlandse tijd). Medegedeeld werd dat beide getuigen waren verschenen maar inmiddels 20 minuten geleden waren vertrokken. Beide getuigen hadden aangegeven opnieuw bereid te zijn om als getuige te worden gehoord tegen een nader vast te stellen datum. Beide aanwezige raadslieden persisteren bij het horen van de getuigen. Door de Turkse autoriteiten werd aangegeven dat opnieuw een datum kan worden afgesproken via de internationale rechtshulpcontacten.”
2.3.3
Op de terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2022 heeft de verdediging het verzoek gedaan om de behandeling ter terechtzitting aan te houden om [betrokkene 2] en [betrokkene 1] te horen als getuigen bij de raadsheer-commissaris. Het hof heeft dat verzoek afgewezen. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2022 houdt daarover het volgende in:
“De raadsman sluit zich aan bij het verzoek van de raadsman in de zaak van medeverdachte Ramazan [betrokkene 3] om de behandeling ter terechtzitting aan te houden teneinde alsnog te proberen de eerder bij tussenarrest van het hof toegewezen Turkse getuigen als getuigen bij de raadsheer-commissaris te horen. De raadsman deelt mee:
Het gaat mij om de getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Er was door het kabinet-RHC van het hof een vergissing in het tijdstip gemaakt toen deze getuigen per videoverbinding gehoord zouden worden in Turkije. Ik heb begrepen dat het horen van getuige Arslan niet meer haalbaar zou zijn.
(...)
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mee:
Het verzoek om aanhouding van de zaak van verdachte teneinde de getuigen [betrokkene 2] (...) en [betrokkene 1] te horen wordt afgewezen, omdat de verhoren van deze getuigen niet binnen een aanvaardbare termijn zouden kunnen plaatsvinden. In het tussenarrest van 21 januari 2021 heeft het hof een termijn gesteld voor het horen van getuigen, juist om planningsproblemen te voorkomen. Uit welwillendheid is de raadsheer-commissaris na de door het hof gestelde einddatum van de termijn voor het horen van getuigen verdergegaan met het horen van getuigen, maar dat had hij van het hof niet hoeven doen. Het Fiorino-onderzoek betreft een omvangrijke zaak en het is de uitdrukkelijke insteek van het hof om in alle strafzaken van alle verdachten op één datum uitspraak te doen. Wanneer er nu nog getuigen gehoord zouden worden zou een definitieve afdoening langer op zich laten wachten.
Het hof ziet dat er voor u een belang gemoeid is met het horen van de getuigen [betrokkene 2] (...) en [betrokkene 1]. Dit belang moet echter afgezet worden tegen het belang van een spoedige en doeltreffende berechting. Wanneer deze belangen tegen elkaar afgezet worden is het hof van oordeel dat in deze fase van het proces het belang van een doeltreffende en spoedige berechting moet prevaleren.”
2.4.1
Artikel 288 lid 1, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“De rechtbank kan van de oproeping van niet verschenen getuigen als bedoeld in artikel 287, derde lid, bij met redenen omklede beslissing afzien, indien zij van oordeel is dat:
a. het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen.”
2.4.2
Bij toepassing van artikel 288 lid 1, aanhef en onder a, Sv staat de vraag voorop of het mogelijk is de getuige binnen afzienbare termijn te (doen) horen (vgl. HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:466).
2.5.1
Het hof heeft aan het oordeel dat het onaannemelijk is dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] binnen aanvaardbare termijn als getuigen kunnen worden gehoord in de kern ten grondslag gelegd dat het in de strafzaken van de verdachte en de medeverdachten gelijktijdig op 22 juli 2022 uitspraak wil doen en dat het horen van de getuigen ervoor zou zorgen dat een definitieve afdoening in alle strafzaken langer op zich zou laten wachten. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, nu uit het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris van 21 maart 2022 volgt dat (i) [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ruim een maand voorafgaand aan deze beslissing traceerbaar en beschikbaar waren voor verhoor, maar die verhoren ten gevolge van een misverstand niet door zijn gegaan en (ii) de Turkse autoriteiten en de getuigen bereid waren mee te werken aan een nieuwe datum voor een verhoor.
2.5.2
Voor zover het cassatiemiddel daarover klaagt, slaagt het.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van de cassatiemiddelen voor het overige – welke cassatiemiddelen niet klagen over de beslissingen die het hof heeft genomen over het in de zaak met parketnummer 05-900889-11 onder 5 tenlastegelegde – niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het in de zaak met parketnummer 05-900889-11 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, de beslissingen over het in de zaak met parketnummer 05-780184-16 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 maart 2024.