Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
15 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een geschil tussen [eiser] en [verweerder] over de vernietiging van een borgtocht door de echtgenoot van [eiser] en de vraag of er sprake is van verjaring. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, waaronder vonnissen van de rechtbank Limburg en arresten van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De advocaat van [eiser] heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof van 15 november 2022, waarop [verweerder] een verweerschrift heeft ingediend. De Advocaat-Generaal R.H. de Bock heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van [eiser] verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerder] zijn begroot op € 355,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.