Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
15 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om een geschil tussen [huurder] B.V. en [verhuurder] B.V. betreffende de huur van kantoorruimte. De Hoge Raad heeft op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 23/00663. De zaak is ontstaan uit een cassatieberoep van [huurder] tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 29 november 2022 is gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Overijssel en arresten van het hof in deze kwestie. De advocaat van [huurder], N.C. van Steijn, heeft het cassatieberoep ingesteld, terwijl [verhuurder] werd bijgestaan door advocaten L.V. van Gardingen en T. van Tatenhove, en ook door G.M.C. van Breukelen.
De Hoge Raad heeft de klachten van [huurder] over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, mede gezien een eerder arrest in een andere zaak. De Hoge Raad heeft de beslissing genomen om het beroep van [huurder] te verwerpen en heeft [huurder] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 2.845,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.