ECLI:NL:HR:2024:386

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
23/01635
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van beklag ex art. 98.4 Sv inzake beslag en verschoningsrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De klaagster, een rechtspersoon, had beklag ingediend op basis van artikel 98 lid 4 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, tegen een beschikking van de rechtbank over de toelaatbaarheid van beslag in verband met een verschoningsrecht. De rechtbank had eerder op 7 maart 2023 geoordeeld dat het beklag niet-ontvankelijk was, omdat de klaagster niet-verschoningsgerechtigd was. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel van de klaagster verworpen en geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is. De redenen voor deze beslissing zijn te vinden in een eerdere beschikking van de Hoge Raad in een samenhangende zaak (ECLI:NL:HR:2024:312). De uitspraak heeft betrekking op een grootschalige fraude in de voedselketen, waarbij beslag is gelegd op digitale stukken en gegevens van de onderneming van de klaagster. De Hoge Raad heeft de klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar cassatieberoep, wat betekent dat de eerdere beslissing van de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01635 Bv
Datum12 maart 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, economische kamer, van 7 maart 2023, nummer RK 22/020747, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 98 lid 4 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te ‘s–Gravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de klaagster niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel en van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de beslissing van de rechtbank tot niet-ontvankelijkverklaring van het beklag.
2.2
Het cassatiemiddel is tevergeefs voorgesteld. Dit brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep van de klaagster niet in behandeling kan nemen. De redenen daarvoor staan vermeld in de beschikking die de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 23/01617 Bv, ECLI:NL:HR:2024:312.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 maart 2024.