Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
23 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 januari 2023. De verdachte, geboren in 1982, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak waarbij hij werd beschuldigd van poging tot doodslag en beschadiging van de inboedel van een woning. De feiten van de zaak dateren uit 2018, toen de verdachte, gewapend met een (kap)mes, naar de woning van een ander ging na een eerdere ruzie. Hij heeft met dat mes op het slachtoffer ingestoken, wat leidde tot de beschuldiging van poging tot doodslag volgens artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, en daarnaast werd hij beschuldigd van beschadiging van de inboedel volgens artikel 350.1 van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet gegrond zijn. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft besloten dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad gebruikgemaakt van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.