Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
19 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 28 juni 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1984, was in cassatie gegaan tegen de uitspraak van het hof in verband met een poging tot doodslag. De feiten van de zaak betroffen een incident in 2020 in Apeldoorn, waar de verdachte in de woning van een ander binnenging en deze met een mes in de buikstreek stak, wat valt onder artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep beoordeeld en de klachten van de verdachte tegen de uitspraak van het hof onderzocht. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. Na beoordeling van de ingediende klachten kwam de Hoge Raad tot de conclusie dat het cassatieberoep duidelijk niet kon slagen. Daarom besloot de Hoge Raad om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De uitspraak van de Hoge Raad werd gedaan door vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren C. Caminada en T.B. Trotman, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg. Dit arrest is een bevestiging van de eerdere uitspraak van het gerechtshof en benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent cassatie.