ECLI:NL:HR:2024:356

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
23/01636
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van een rechtspersoon tegen beslag op digitale gegevens in het kader van grootschalige fraude

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van een rechtspersoon, hierna aangeduid als klaagster, tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 7 maart 2023 een klaagschrift behandeld dat was ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, in het kader van een beslag dat was gelegd op digitale stukken en gegevens van de klaagster, die verdacht werd van grootschalige fraude in de voedselketen. De Hoge Raad diende zich te buigen over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, met name of de klaagster ontvankelijk was in haar beroep voor zover het betrekking had op het verschoningsrecht van twee advocaten- en notarissenkantoren. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep niet in behandeling kon worden genomen voor zover het betrekking had op deze verschoningsrechten, op basis van eerdere uitspraken (HR:2024:316). Daarnaast werd het tweede cassatiemiddel, dat zich richtte tegen de beslissing van de rechtbank om fysieke goederen terug te geven aan de 'redelijkerwijs rechthebbende', als tevergeefs voorgesteld beoordeeld. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten van de klaagster niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad was dat het beroep tegen de beslissing van de rechtbank niet-ontvankelijk werd verklaard voor zover het betrekking had op het verschoningsrecht, en dat het beroep voor het overige werd verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01636 Bv
Datum12 maart 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, economische kamer, van 7 maart 2023, nummer RK 21/001483, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster ] B.V. (volgens opgave KvK: [klaagster ] B.V.),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te 'sGravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, maar uitsluitend wat betreft de last tot teruggave van het fysieke beslag aan de redelijkerwijs rechthebbende en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan; tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster in haar beroep voor zover het de klachten over het verschoningsrecht betreft; en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep naar aanleiding van het tweede cassatiemiddel
2.1
Het cassatieberoep is onder meer gericht tegen de beslissing van de rechtbank tot ongegrondverklaring van het beklag voor zover de klager daaraan ten grondslag heeft gelegd dat zich – ook na een schifting onder leiding van de rechter-commissaris – onder het beslag (digitale) stukken en gegevens bevinden ten aanzien waarvan een bevoegdheid tot verschoning kan worden uitgeoefend.
2.2
Op de gronden die zijn vermeld in de beschikking die de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 23/01615 Bv, ECLI:NL:HR:2024:316, rechtsoverweging 2.3 en 2.4, kan de Hoge Raad het cassatieberoep van de klaagster tegen de onder 2.1 genoemde beslissing niet in behandeling nemen voor zover dit betrekking heeft op het verschoningsrecht van [klaagster 1] of van [klaagster 2] N.V. Het cassatiemiddel moet daarom in zoverre onbesproken blijven.

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de beslissing van de rechtbank dat “de fysieke goederen” moeten worden teruggegeven aan “de redelijkerwijs rechthebbende”.
3.2
Het cassatiemiddel is tevergeefs voorgesteld. De redenen daarvoor staan vermeld in de beschikking die de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 23/01627 Bv, ECLI:NL:HR:2024:313.

4.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep tegen de onder 2.1 genoemde beslissing van de rechtbank niet-ontvankelijk voor zover die beslissing betrekking heeft op het verschoningsrecht van [klaagster 1] of van [klaagster 2] N.V.;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 maart 2024.