Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
16 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 20 augustus 2021 is gewezen. De verdachte, geboren in 1996, is veroordeeld voor medeplegen van diefstal met geweld, zoals omschreven in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft het beroep ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat M. van Stratum. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, omdat de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Wel heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf is verminderd tot drie jaren en tien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het beroep is voor het overige verworpen.