ECLI:NL:HR:2024:349

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
23/01620
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake verschoningsrecht na beslag op digitale gegevens in fraudezaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van een klager, die zich richtte tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 maart 2023. De klager was betrokken bij een onderzoek naar grootschalige fraude in de voedselketen, waarbij digitale stukken en gegevens onder beslag waren genomen. De klager voerde aan dat advocaten en notarissen recht hebben op verschoningsrecht met betrekking tot de inbeslaggenomen stukken. De Hoge Raad moest beoordelen of de klager ontvankelijk was in zijn cassatieberoep, gezien het feit dat in eerdere beklagprocedures al onherroepelijk was beslist dat het beslag niet in strijd was met het verschoningsrecht van twee advocaten- en notarissenkantoren.

De Hoge Raad oordeelde dat het beroep van de klager niet-ontvankelijk was voor zover het betrekking had op de beslissingen van de rechtbank over het verschoningsrecht van deze twee kantoren. Voor de overige klachten over het verschoningsrecht van andere geheimhouders, faalde het cassatiemiddel. De Hoge Raad verwees naar eerdere rechtsoverwegingen in een andere zaak (ECLI:NL:HR:2024:316) en concludeerde dat de redenen voor de niet-ontvankelijkheid voldoende waren gemotiveerd. De overige klachten van de klager konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze niet van belang waren voor de ontwikkeling van het recht.

De Hoge Raad verklaarde het beroep van de klager niet-ontvankelijk voor zover het betrekking had op het verschoningsrecht van de twee advocaten- en notarissenkantoren en verwierp het beroep voor de overige klachten. Deze uitspraak heeft implicaties voor de bescherming van het verschoningsrecht in strafzaken, vooral in situaties waarin beslag wordt gelegd op digitale gegevens.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01620 Bv
Datum12 maart 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, economische kamer, van 7 maart 2023, nummer RK 21/004260, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te ‘s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn beroep voor zover het de klachten over het verschoningsrecht betreft en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel en van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de beslissing van de rechtbank tot ongegrondverklaring van het beklag voor zover de klager daaraan ten grondslag heeft gelegd dat zich – ook na een schifting onder leiding van de rechter-commissaris – onder het beslag (digitale) stukken en gegevens bevinden ten aanzien waarvan een bevoegdheid tot verschoning kan worden uitgeoefend.
2.2
Op de gronden die zijn vermeld in de beschikking die de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 23/01615 Bv, ECLI:NL:HR:2024:316, rechtsoverweging 2.3 en 2.4, kan de Hoge Raad het cassatieberoep van de klager niet in behandeling nemen voor zover het is gericht tegen de beslissing van de rechtbank voor zover die beslissing betrekking heeft op het verschoningsrecht van [klaagster 1] of van [klaagster 2] N.V.
2.3
Voor zover het cassatiemiddel betrekking heeft op het verschoningsrecht van andere geheimhouders dan de geheimhouders die aan [klaagster 1] en [klaagster 2] N.V. zijn verbonden, faalt het. De redenen daarvoor staan eveneens vermeld in de voornoemde beschikking van de Hoge Raad.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft de overige klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep tegen de onder 2.1 genoemde beslissing van de rechtbank niet-ontvankelijk voor zover die beslissing betrekking heeft op het verschoningsrecht van [klaagster 1] of van [klaagster 2] N.V.;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 maart 2024.