Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
12 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van een klager, die zich richtte tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 maart 2023. De klager was betrokken bij een onderzoek naar grootschalige fraude in de voedselketen, waarbij digitale stukken en gegevens onder beslag waren genomen. De klager voerde aan dat advocaten en notarissen recht hebben op verschoningsrecht met betrekking tot de inbeslaggenomen stukken. De Hoge Raad moest beoordelen of de klager ontvankelijk was in zijn cassatieberoep, gezien het feit dat in eerdere beklagprocedures al onherroepelijk was beslist dat het beslag niet in strijd was met het verschoningsrecht van twee advocaten- en notarissenkantoren.
De Hoge Raad oordeelde dat het beroep van de klager niet-ontvankelijk was voor zover het betrekking had op de beslissingen van de rechtbank over het verschoningsrecht van deze twee kantoren. Voor de overige klachten over het verschoningsrecht van andere geheimhouders, faalde het cassatiemiddel. De Hoge Raad verwees naar eerdere rechtsoverwegingen in een andere zaak (ECLI:NL:HR:2024:316) en concludeerde dat de redenen voor de niet-ontvankelijkheid voldoende waren gemotiveerd. De overige klachten van de klager konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze niet van belang waren voor de ontwikkeling van het recht.
De Hoge Raad verklaarde het beroep van de klager niet-ontvankelijk voor zover het betrekking had op het verschoningsrecht van de twee advocaten- en notarissenkantoren en verwierp het beroep voor de overige klachten. Deze uitspraak heeft implicaties voor de bescherming van het verschoningsrecht in strafzaken, vooral in situaties waarin beslag wordt gelegd op digitale gegevens.