ECLI:NL:HR:2024:346
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Utrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] tegen het Dagelijks Bestuur van de Belasting-samenwerking Gemeenten en Hoogheemraadschap Utrecht. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 oktober 2023, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld. De Rechtbank had een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Utrecht opgelegd aan belanghebbende.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door N. van der Laan, heeft de klachten over de uitspraak van het Hof ingediend. De Hoge Raad heeft deze klachten beoordeeld en geconcludeerd dat ze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.