Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
4.Beslissing
12 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van een klaagster, een advocaten- en notarissenkantoor, tegen de ongegrondverklaring van haar klaagschrift door de rechtbank Oost-Brabant. De klaagster had beroep gedaan op haar verschoningsrecht naar aanleiding van een beslag op digitale stukken en gegevens in het kader van een onderzoek naar grootschalige fraude in de voedselketen. De rechtbank had de zaak verwezen naar de rechter-commissaris, die op 30 augustus 2022 had beslist dat de inbeslagneming toelaatbaar was, maar de klaagster stelde dat er nog steeds geheimhoudersstukken onder beslag lagen. De Hoge Raad oordeelde dat de klaagster niet-ontvankelijk was in haar cassatieberoep, omdat er al onherroepelijk was beslist over de inbeslagneming in een eerdere beschikking. De Hoge Raad benadrukte dat het wenselijk is dat klaagschriften die betrekking hebben op hetzelfde onderwerp gelijktijdig worden behandeld en in één beschikking worden beslist, om zo de rechtszekerheid te bevorderen. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk voor zover het gericht was tegen de beslissing van de rechtbank over het verschoningsrecht en verwierp het beroep voor het overige.