ECLI:NL:HR:2024:315

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
23/01644
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen ongegrondverklaring van klaagschrift inzake verschoningsrecht na beslag op digitale stukken in fraudeonderzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van een klaagster, een advocaten- en notarissenkantoor, tegen de ongegrondverklaring van haar klaagschrift door de rechtbank Oost-Brabant. De klaagster had beroep gedaan op haar verschoningsrecht naar aanleiding van een beslag op digitale stukken en gegevens in het kader van een onderzoek naar grootschalige fraude in de voedselketen. De rechtbank had de zaak verwezen naar de rechter-commissaris, die op 30 augustus 2022 had beslist dat de inbeslagneming toelaatbaar was, maar de klaagster stelde dat er nog steeds geheimhoudersstukken onder beslag lagen. De Hoge Raad oordeelde dat de klaagster niet-ontvankelijk was in haar cassatieberoep, omdat er al onherroepelijk was beslist over de inbeslagneming in een eerdere beschikking. De Hoge Raad benadrukte dat het wenselijk is dat klaagschriften die betrekking hebben op hetzelfde onderwerp gelijktijdig worden behandeld en in één beschikking worden beslist, om zo de rechtszekerheid te bevorderen. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk voor zover het gericht was tegen de beslissing van de rechtbank over het verschoningsrecht en verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01644 Bv
Datum12 maart 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, economische kamer, van 7 maart 2023, nummer RK 21/001396, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te ‘s–Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster in haar beroep voor zover het de klachten over het verschoningsrecht betreft en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep naar aanleiding van het tweede cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de beslissing van de rechtbank tot ongegrondverklaring van het beklag voor zover de klaagster daaraan ten grondslag heeft gelegd dat zich – ook na een schifting onder leiding van de rechter-commissaris – onder het beslag (digitale) stukken en gegevens bevinden ten aanzien waarvan een bevoegdheid tot verschoning kan worden uitgeoefend.
2.2
Namens de klaagster is op 4 februari 2021 bij de rechtbank een klaagschrift zoals bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ingediend naar aanleiding van de inbeslagneming van stukken en gegevens in bedrijfspanden van de “[A] Groep”. Aan het klaagschrift is onder meer ten grondslag gelegd dat zich onder het beslag stukken en gegevens bevinden ten aanzien waarvan de klaagster zich op haar verschoningsrecht kan beroepen. De rechtbank heeft in raadkamer van 2 april 2021 de zaak verwezen naar de rechter-commissaris om een beslissing te nemen als bedoeld in artikel 98 Sv, en in afwachting daarvan de behandeling van het klaagschrift aangehouden. De rechter-commissaris heeft op 30 augustus 2022 een beschikking gewezen als bedoeld in artikel 98 Sv, waaruit volgt dat de rechter-commissaris heeft beslist dat de inbeslagneming toelaatbaar is voor zover het gaat om stukken en gegevens die resteren nadat onder leiding van de rechter-commissaris een selectie had plaatsgevonden. De klaagster heeft op 12 september 2022 een klaagschrift ingediend op grond van artikel 98 lid 4 in samenhang met artikel 552a Sv, gericht tegen de beschikking van de rechter-commissaris. Aan dat klaagschrift heeft de klaagster onder meer ten grondslag gelegd dat ook na de selectie onder leiding van de rechter-commissaris zich nog steeds geheimhouderstukken en -gegevens onder het beslag bevinden waarover het verschoningsrecht van de aan haar verbonden geheimhouders zich uitstrekt. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het klaagschrift van 4 februari 2021 ongegrond verklaard.
2.3
De rechtbank heeft bij afzonderlijke beschikkingen van 7 maart 2023 het klaagschrift van 4 februari 2021 en het klaagschrift van 12 september 2022 ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft bij beschikking van vandaag, ECLI:NL:HR:2024:314 (23/01628 Bv), het cassatieberoep tegen de beschikking op het op grond van artikel 98 lid 4 Sv ingediende klaagschrift van 12 september 2022 verworpen, waardoor in die zaak onherroepelijk is beslist. Gelet daarop kan in deze procedure naar aanleiding van het klaagschrift van 4 februari 2021 geen andere beslissing meer volgen ten aanzien van de vraag of de inbeslagneming in strijd is met het verschoningsrecht van de klaagster. De klaagster is daarom niet-ontvankelijk in het ingestelde cassatieberoep, voor zover het gericht is tegen de beslissing van de rechtbank dat het beroep van de klaagster op haar verschoningsrecht ongegrond is. Dit brengt mee dat het tweede cassatiemiddel, waarin wordt opgekomen tegen die beslissing, buiten bespreking moet blijven.
2.4
Opmerking verdient nog het volgende. Het onder 2.2 weergegeven procesverloop wordt hierdoor gekenmerkt dat na de beslissing van de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 98 lid 3 Sv, gelijktijdig twee klaagschriften van één klaagster aanhangig waren bij de rechtbank – namelijk het klaagschrift op grond van artikel 552a Sv en het klaagschrift op grond van artikel 98 lid 4 Sv – die er allebei toe strekken dat de rechtbank beoordeelt of de stukken en gegevens die na de schifting door de rechter-commissaris onder beslag zijn gebleven, onder het verschoningsrecht van de klaagster vallen. Het verdient aanbeveling dat de rechter bevordert dat dergelijke klaagschriften gevoegd worden behandeld en dat hij vervolgens in één beschikking een beslissing geeft op het beroep dat de klager doet op zijn verschoningsrecht.

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het gericht is tegen de beslissing van de rechtbank dat het beroep van de klaagster op haar verschoningsrecht ongegrond is;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 maart 2024.