Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
5 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 december 2022. De verdachte, geboren in 1985, was in hoger beroep veroordeeld voor poging tot doodslag op zijn ex-vriendin en brandstichting in haar woning, terwijl haar 3-jarige zoontje boven lag te slapen. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld. De belangrijkste vragen betroffen de redengevendheid van het bewijsmateriaal en de mogelijkheid voor het hof om indirect bewijsmateriaal te gebruiken. De advocaat-generaal, T.N.B.M. Spronken, had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de raadsman van de verdachte heeft hierop schriftelijk gereageerd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.