ECLI:NL:HR:2024:281
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake onroerendezaakbelastingen gemeente Castricum
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Castricum. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 mei 2023, nummer 22/00639, die op zijn beurt voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nummer HAA 21/1971). De kwestie draait om een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2017.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door advocaat S. Hartog uit Alkmaar, heeft de Hoge Raad verzocht om de uitspraak van het Hof te herzien. Het College van Burgemeester en Wethouders van Castricum heeft een verweerschrift ingediend, vertegenwoordigd door [P]. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, samen met raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.