ECLI:NL:HR:2024:278
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door belanghebbende tegen gemeente Delft
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] (hierna: belanghebbende) tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Delft. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 februari 2023, nr. BK-22/00529, die op zijn beurt betrekking had op een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 21/2226) over een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting. Belanghebbende, vertegenwoordigd door N. van der Laan, heeft de klachten over de uitspraak van het Hof ingediend, waarop het College, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift heeft ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door belanghebbende en een conclusie van dupliek door het College, heeft de Hoge Raad de klachten beoordeeld. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.