Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
16 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 19 januari 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 2000, was in deze strafzaak aangeklaagd voor witwassen van een geldbedrag van € 4.455,60, zoals omschreven in artikel 420bis.1.b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had zich in het proces beroepen op zijn zwijgrecht, en de vraag die aan de Hoge Raad werd voorgelegd was of het hof deze verklaring als bewijs mocht gebruiken.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel, ingediend door de advocaten R.J. Baumgardt, S. van den Akker en M.J. van Berlo, beoordeeld. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.