ECLI:NL:HR:2024:268

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
23/00214
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid klaagschrift inzake beslag ex art. 94 Sv en transactie ex art. 74 Sr

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin het klaagschrift van de klagers niet-ontvankelijk werd verklaard. De klagers, die een auto en een geldbedrag van € 249.700 in beslag hadden genomen, stelden dat de rechtbank had miskend dat hun klaagschrift moest worden opgevat als een klaagschrift in de zin van artikel 552ab van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank had het klaagschrift ten onrechte opgevat als een klaagschrift op basis van artikel 552a Sv, waarbij de termijn voor indienen van het klaagschrift niet later dan drie maanden na het einde van de vervolgde zaak mag zijn. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank de termijn verkeerd heeft geïnterpreteerd, aangezien het klaagschrift betrekking had op een transactie die was afgesloten om strafvervolging te voorkomen. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam voor een nieuwe beoordeling van het beklag. Dit besluit is genomen op 27 februari 2024.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/00214 B
Datum27 februari 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2022, nummer RK 22/016525, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
en
[klaagster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de klagers.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klagers. Namens deze hebben J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, en M.W. Stoet, advocaat te ’s–Gravenhage, bij schriftuur en aanvullende schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schrifturen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Rotterdam, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat sprake was van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552ab van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
2.2.1
De rechtbank heeft het beklag niet-ontvankelijk verklaard en heeft daartoe het volgende overwogen:
“Feiten
Op 18 augustus 2021 is onder een ander dan de klager, te weten [betrokkene 1], beslag gelegd op het volgende:
- een personenauto van het merk Skoda met kenteken [kenteken];
- een geldbedrag van € 249.740,=
Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 Sv. Dit beslag is gelegd in het kader van de (...) strafzaak tegen de beslagene. Hij wordt verdacht van witwassen.
(...)
Standpunt klager
(...)
In raadkamer is aangevoerd dat klager pas medio juni (de Hoge Raad begrijpt: 2022) op de hoogte is gesteld van de getekende transactie door beslagene.
(...)
Ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 552a, derde lid, Sv is een klaagschrift niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sinds de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.
De vervolgde zaak is op 21 december 2021 tot een einde gekomen door de transactieovereenkomst die de beslagene [betrokkene 1] heeft getekend. Het op 2 augustus 2022 ingediende klaagschrift is daarmee buiten de wettelijke termijn ingediend. Uit het dossier en het aangevoerde in raadkamer is voldoende duidelijk geworden dat klagers op een eerder moment op de hoogte zijn geraakt van de inbeslagname en de daarop volgende transactie waardoor de zaak is geëindigd. De klagers zullen daarom niet ontvankelijk worden verklaard in het beklag.”
2.2.2
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt onder meer het volgende in:
“De rechter stelt dat het gaat om een auto en een geldbedrag welke in beslag zijn genomen onder [betrokkene 1]. Hij heeft een transactie van het Openbaar Ministerie geaccepteerd en daarmee afstand gedaan van de inbeslaggenomen goederen.”
2.3
In cassatie zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 74 lid 1 en lid 2, aanhef en onder b, c en d, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“1. De officier van justitie kan voor de aanvang van de terechtzitting een of meer voorwaarden stellen ter voorkoming van de strafvervolging wegens misdrijven, met uitzondering van die waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar, en wegens overtreding. Door voldoening aan die voorwaarden vervalt het recht tot strafvordering.
2. De volgende voorwaarden kunnen worden gesteld:
(...)
b. afstand van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;
c. uitlevering, of voldoening aan de staat van de geschatte waarde, van voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring;
d. voldoening aan de staat van een geldbedrag of overdracht van inbeslaggenomen voorwerpen ter gehele of gedeeltelijke ontneming van het ingevolge artikel 36e voor ontneming vatbare wederrechtelijk verkregen voordeel.”
- Artikel 552a leden 1 en 3 Sv:
“1. De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over het al dan niet toepassen van de in artikel 116, vierde lid, neergelegde bevoegdheid, over de vordering van gegevens, over het bevel toegang te verschaffen tot een geautomatiseerd werk of delen daarvan, tot een gegevensdrager of tot versleutelde gegevens dan wel kennis omtrent de beveiliging daarvan ter beschikking te stellen, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk, over de kennisneming of het gebruik van gegevens als bedoeld in de artikelen 100, 101 en 114, over de vordering gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede over de ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, bedoeld in de artikelen 125o en 126cc, vijfde lid, de opheffing van de desbetreffende maatregelen of het uitblijven van een last tot zodanige opheffing. De belanghebbenden kunnen zich voorts schriftelijk beklagen over een bevel tot het ontoegankelijk maken van gegevens, bedoeld in artikel 125p. Over het beklag, bedoeld in de vorige volzin, beslist het gerecht zo spoedig mogelijk.
3. Het klaagschrift of het verzoek wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen of de kennisneming of ontoegankelijkmaking van de gegevens of het bevel, bedoeld in de artikelen 125k en 125p, ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift of het verzoek is niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.”
- Artikel 552ab leden 1 en 2 (oud) Sv luidde tot de inwerkingtreding op 1 februari 2008 (Stb. 2008, 4) van de Wet van 7 juli 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening), Stb. 2006, 330:
“1. De belanghebbenden, anderen dan de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde, kunnen zich schriftelijk beklagen over de oplegging van voorwaarden als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder b, c of d, van het Wetboek van Strafrecht en over een schikking als bedoeld in artikel 511c op de grond dat deze betrekking hebben op hun toekomende voorwerpen en de officier van justitie die de voorwaarden heeft opgelegd, onderscheidenlijk de schikking is aangegaan, niet bereid is gebleken die voorwerpen terug te geven of de waarde die zij bij verkoop redelijkerwijs hadden moeten opbrengen te vergoeden.
2. Het klaagschrift wordt, niet later dan drie maanden nadat de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde aan de gestelde voorwaarden of aan de termen van de schikking heeft voldaan, dan wel de klager daarmee bekend is geworden, ingediend ter griffie van de rechtbank waarbij de in het eerste lid bedoelde officier van justitie is geplaatst.”
- Artikel XI Wet OM-afdoening:
“In strafzaken waarin voor het in werking treden van artikel II, onderdelen O tot en met R, artikel III, artikel IV en artikel VI van deze wet voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging zijn gesteld overeenkomstig de artikelen 74 en 74c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 36 en 37 van de Wet op de economische delicten, artikel 76 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dan wel artikel 85 van de Waterschapswet, blijven de artikelen die door deze wet gewijzigd worden of vervallen van toepassing zoals zij luidden voor het in werking treden van het desbetreffende onderdeel van deze wet.”
2.4
De rechtbank heeft het klaagschrift dat strekt tot teruggave van de auto en het geldbedrag aan de klagers, opgevat als een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv. Dat oordeel is onjuist nu de rechtbank ervan is uitgegaan dat die auto en dat geldbedrag onderdeel zijn van een op de voet van artikel 74 Sr tussen [betrokkene 1] en de officier van justitie afgesloten transactie om strafvervolging te voorkomen. Uit artikel 552ab Sv zoals dat luidde tot de inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening, in samenhang met de overgangsbepaling in artikel XI van die wet, volgt dat artikel 552ab Sv ook in gevallen als dit van toepassing is gebleven (vgl. HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:457). Dat brengt met zich dat de rechtbank het klaagschrift had moeten opvatten als een klaagschrift in de zin van die bepaling. De termijn voor het indienen van zo’n klaagschrift is – kort gezegd – niet later dan drie maanden nadat de (gewezen) verdachte of de veroordeelde heeft voldaan aan de gestelde voorwaarden van de transactie om strafvervolging te voorkomen, dan wel de klager daarmee bekend is geworden. De rechtbank heeft daarom het klaagschrift ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard op de – aan artikel 552a Sv ontleende – grond dat het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sinds de vervolgde zaak tot een eind is gekomen.
2.5
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, slaagt het. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 februari 2024.