Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
27 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte, geboren in 1991, was veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf voor zijn betrokkenheid bij meerdere liquidaties in Sint Maarten, waaronder die bij een supermarkt, restaurant en bar. De zaak omvatte ernstige strafbare feiten zoals (poging tot) moord en doodslag, evenals het voorhanden hebben van een vuurwapen en patronen.
De verdediging voerde verschillende verweren aan, waaronder het niet voegen van verschillende zaken in de eerste aanleg, de noodzaak om specifieke tijdstippen te vermelden in de uitspraak, en klachten over onrechtmatig verkregen bewijs via de telefoon van de verdachte. Daarnaast werden er bewijsklachten ingediend met betrekking tot de liquidaties, waarbij de rol van de verdachte en de betrouwbaarheid van verklaringen van medeverdachten ter discussie werden gesteld.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet gegrond waren, aangezien dit niet van belang was voor de ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk werd het cassatieberoep verworpen, en de veroordeling tot levenslange gevangenisstraf bleef in stand.