4.1Middel I is gericht tegen de hiervoor in 3.2.2 en 3.2.3 weergegeven oordelen van het Hof. Het middel betoogt onder meer dat een afdruk van een in een geautomatiseerd gegevensverwerkend douaneaangiftesysteem opgeslagen douanedocument, zoals de door belanghebbende overgelegde afdrukken van douanedocumenten waarvan middel I stelt dat de daarop weergegeven douanedocumenten als zodanig zijn opgeslagen in het geautomatiseerde gegevensverwerkende douaneaangiftesysteem van de Russische douane, moet worden aangemerkt als een origineel douanedocument in de zin van artikel 366, lid 2, letter a, van de UCDW en dus niet als een kopie in de zin van artikel 366, lid 3, van de UCDW.
4.2.1Bij de beoordeling van middel I wordt het volgende vooropgesteld.
4.2.2Artikel 366 van de UCDW luidt als volgt:
“1. Het bewijs dat de regeling binnen de in de aangifte gestelde termijn is beëindigd, kan door de aangever ten genoegen van de douaneautoriteiten worden geleverd door de overlegging van een door de douane van de lidstaat van bestemming gewaarmerkt document waaruit blijkt dat de betrokken goederen bij het kantoor van bestemming of, bij toepassing van artikel 406, bij de toegelaten geadresseerde zijn aangebracht.
2. De regeling communautair douanevervoer wordt eveneens als beëindigd beschouwd wanneer de aangever ten genoegen van de douaneautoriteiten een van de volgende documenten ter identificatie van de goederen overlegt:
a) een in een derde land opgesteld douanedocument waaruit blijkt dat de goederen een douanebestemming hebben gekregen;
b) een in een derde land opgesteld document dat is geviseerd door de douaneautoriteiten van dat land en waarin wordt bevestigd dat de goederen worden geacht zich in dat land in het vrije verkeer te bevinden.
3. De in lid 2 genoemde documenten kunnen worden vervangen door kopieën of fotokopieën die voor conform zijn gewaarmerkt door de instantie die de originele documenten heeft geviseerd, door de autoriteiten van de betrokken derde landen of de autoriteiten van een van de lidstaten.”
4.2.3Met ingang van 1 juli 2008 is artikel 366 van de UCDW bij Verordening (EG) nr. 1192/2008van kracht geworden. Deze bepaling bevat deels de tekst van artikel 365 (oud; van kracht tot en met 30 juni 2009) van de UCDW. De wijzigingen houden verband met aanpassingen binnen de Unie om voortaan in alle lidstaten als standaardprocedure formaliteiten in het kader van de regeling aangiften voor communautair douanevervoer te doen vervullen met behulp van elektronische gegevensverwerkingstechnieken en de uitwisseling van berichten in het kader van het communautair douanevervoer tussen overheidsinstanties van de Unie met behulp van elektronische gegevensverwerkingstechnieken te doen plaatsvinden (artikel 344bis van de UCDW).
4.2.4Door de uitwisseling van douanevervoergegevens tussen de douaneautoriteiten met gebruikmaking van computernetwerken binnen de Unie kan worden geconstateerd dat de regeling extern communautair douanevervoer naar behoren is beëindigd in de zin van artikel 92 van het CDW wanneer het kantoor van vertrek het in artikel 363, lid 1, van de UCDW bedoelde elektronisch verstuurde ‘bericht van aankomst’ ontvangt waarmee het kantoor van bestemming het kantoor van vertrek op de dag van aanbrenging van de goederen in kennis stelt van de aankomst van de goederen op het kantoor van bestemming.
4.2.5Wanneer komt vast te staan dat de regeling extern communautair douanevervoer niet naar behoren is beëindigd, biedt artikel 366 van de UCDW de aangever de mogelijkheid te bewijzen dat ondanks het feit dat de goederen niet zijn aangebracht bij het kantoor van bestemming, de regeling als beëindigd kan worden beschouwd.
Ten opzichte van artikel 365, lid 3, van de UCDW (tekst tot en met 30 juni 2009) is de in artikel 366, leden 2 en 3, van de UCDW opgenomen bewijsregeling niet gewijzigd wat betreft de vereisten aan het bewijs dat de betrokken goederen in een derde land een douanebestemming hebben gekregen. Het leveren van dat bewijs moet blijven gebeuren door overlegging van een in een derde land opgesteld douanedocument dat ten genoegen van de douaneautoriteiten voldoende gegevens ter identificatie van de betrokken goederen bevat en waaruit blijkt dat deze in een derde land een douanebestemming hebben gekregen. Een kopie of fotokopie van dat douanedocument moet door de douaneautoriteiten die het originele document hebben geviseerd, “voor conform” zijn gewaarmerkt. De eis van waarmerken van een kopie of fotokopie voor conform het origineel is – naar niet voor redelijke twijfel vatbaar is – gesteld opdat de douaneautoriteiten van lidstaten van de Unie ervan verzekerd kunnen zijn dat de in die kopie of fotokopie vermelde douanegegevens authentiek zijn, dus overeenstemmen met de oorspronkelijke douanegegevens.
4.3.1Het Hof heeft terecht geoordeeld dat wanneer de douaneformaliteiten in een derde land zijn vervuld met behulp van elektronische gegevensverwerkingstechnieken, niet aan de vereisten van artikel 366, lid 2, letter a, van de UCDW wordt voldaan wanneer de aangever stelt dat het door hem overgelegde document een print of uitdraai is van douanedocumenten of -gegevens die in het geautomatiseerde gegevensverwerkende systeem van douaneautoriteiten van een derde land zijn opgeslagen. Ook dan moeten de douaneautoriteiten van een lidstaat ervan verzekerd kunnen zijn dat de in die print of uitdraai vermelde douanegegevens authentiek zijn, dus overeenkomen met de oorspronkelijke douanegegevens zoals die zijn opgeslagen in het geautomatiseerde gegevensverwerkende systeem van de douaneautoriteiten van dat derde land. In overeenstemming met doel en strekking van artikel 366, lid 3, van de UCDW – het verzekerd kunnen zijn van de authenticiteit van douanegegevens en -documenten zoals hiervoor in 4.2.5 omschreven – moet een dergelijke print of uitdraai worden aangemerkt als een kopie of fotokopie van een origineel. Deze kopie of fotokopie moet door de douaneautoriteiten van dat derde land voor conform worden gewaarmerkt om voor de douaneautoriteiten van een lidstaat van de Unie als bewijsstuk te kunnen dienen.
4.3.2Anders dan middel I betoogt is daarom niet voor redelijke twijfel vatbaar dat een aangever niet op grond van artikel 366, lid 2, letter a, van de UCDW als bewijs van de beëindiging van het extern communautair douanevervoer kan volstaan met de stelling dat het door hem overgelegde document een print of uitdraai is van in een geautomatiseerd gegevensverwerkend systeem van buitenlandse douaneautoriteiten opgeslagen douanedocumenten of -gegevens. Wanneer de aangever stelt dat de goederen bij de douaneautoriteiten in een derde land zijn aangebracht en aldaar een douanebestemming hebben gekregen, zal hij dat volgens artikel 366, leden 2 en 3, van de UCDW in alle gevallen moeten kunnen staven met een door de douaneautoriteiten van dat derde land geviseerd dan wel gewaarmerkt (douane)document, dus ook indien de douaneformaliteiten in dat derde land zijn vervuld met behulp van elektronische gegevensverwerkingstechnieken.
4.3.3Aan de hiervoor gegeven uitleg van artikel 366, lid 2, letter a, en lid 3, van de UCDW doet niet af hetgeen belanghebbende voor het Hof heeft gesteld en hetgeen in de schriftelijke reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal is aangevoerd, namelijk dat de Douane in de praktijk wel degelijk prints uit geautomatiseerde gegevensverwerkende systemen van douaneautoriteiten van een ander land als bewijs aanvaardt zonder dat deze prints zijn voorzien van een waarmerk en evenmin dat de Douane zelf zou weigeren om prints van douanegegevens die in eigen elektronische aangiftesystemen zijn opgeslagen, te waarmerken. De reden dat artikel 366, lid 2, letter a, en lid 3, van de UCDW niet in alle gevallen strikt wordt toegepast, heeft de Inspecteur – zo blijkt uit de uitspraak van het Hof –verduidelijkt met de verklaring dat douaneautoriteiten niet een gewaarmerkt document ter verificatie nodig hebben wanneer zij zelf in staat zijn om in een geautomatiseerd gegevensverwerkend systeem van een buitenlandse douaneautoriteit opgeslagen douaneaangiften of -gegevens te raadplegen en zodoende de authenticiteit van een overgelegde print of uitdraai kunnen vaststellen. Dat laatste is in elk geval mogelijk als het gaat om het raadplegen van douaneaangiften of -gegevens in elkaars systemen van douaneautoriteiten van lidstaten van de Unie. Er vindt ook bij andere vormen van extern douanevervoer dan communautair douanevervoer uitwisseling van gegevens over vervoerbewegingen van goederen plaats met gebruikmaking van geautomatiseerde gegevensverwerkende systemen tussen douaneautoriteiten van lidstaten van de Unie en douaneautoriteiten in derde landen. In dat kader is met een aantal van die derde landen een administratieve afspraak gemaakt om elkaar over en weer toegang te verlenen tot geautomatiseerde gegevensverwerkende systemen om daarin opgeslagen douanegegevens te raadplegen. Het Hof heeft – in cassatie niet bestreden – vastgesteld dat een dergelijke afspraak niet met de Russische douaneautoriteiten bestaat zodat niet aan toepassing van artikel 366, lid 2, letter a, en lid 3, van de UCDW kan worden voorbijgegaan.
4.3.4Middel I voor het overige klaagt over de hiervoor in 3.1.4 weergegeven oordelen van het Hof. Deze oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht. Zij zijn ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
4.3.5Gelet op hetgeen hiervoor in 4.2.1 tot en met 4.3.4 is overwogen, faalt middel I.