Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
27 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 oktober 2022. De verdachte, geboren in 2000, was in eerste aanleg vrijgesproken van het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 10.159,25, dat afkomstig was van oplichting. De verdachte had op de dag van de storting van dit bedrag een vrijwel gelijk bedrag van de rekening opgenomen, die niet op zijn naam stond, en dit bedrag aan een ander afgegeven. Tevens had hij met dit geld geposeerd op een foto. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering van het hof niet onbegrijpelijk was, ondanks dat de verdachte geen verklaring had gegeven voor het grootste deel van zijn handelen. De verklaring die hij gaf over het geld op de foto, dat het nepgeld betrof, werd als ongeloofwaardig beoordeeld, vooral omdat deze verklaring pas in hoger beroep was afgelegd. De Hoge Raad volgde de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees, die had geconcludeerd tot verwerping van het cassatiemiddel. Het beroep werd dan ook verworpen, en de Hoge Raad bevestigde de beslissing van het gerechtshof.