Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.Beslissing
9 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende het ontslag van een bestuurder van de Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland. De eiser, die in cassatie ging, had eerder in de feitelijke instanties vorderingen ingesteld tot nietigverklaring dan wel vernietiging van het ontslagbesluit, gebaseerd op de artikelen 2:14 en 2:15 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waaruit blijkt dat de eiser en de verweerders over en weer hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten van de eiser over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Het incidentele beroep van de verweerders behoeft geen behandeling, omdat het afhankelijk was van de uitkomst van het principale beroep. De Hoge Raad heeft het principale beroep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 3.057,--, vermeerderd met wettelijke rente indien niet tijdig voldaan wordt.