ECLI:NL:HR:2024:221

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
23/00273
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een bestuurder van een stichting en de nietigverklaring van het ontslagbesluit

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende het ontslag van een bestuurder van de Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland. De eiser, die in cassatie ging, had eerder in de feitelijke instanties vorderingen ingesteld tot nietigverklaring dan wel vernietiging van het ontslagbesluit, gebaseerd op de artikelen 2:14 en 2:15 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waaruit blijkt dat de eiser en de verweerders over en weer hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten van de eiser over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Het incidentele beroep van de verweerders behoeft geen behandeling, omdat het afhankelijk was van de uitkomst van het principale beroep. De Hoge Raad heeft het principale beroep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 3.057,--, vermeerderd met wettelijke rente indien niet tijdig voldaan wordt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/00273
Datum9 februari 2024
ARREST
In de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
hierna: [eiser],
advocaat: J.H.M. van Swaaij,
tegen
1. [verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. STICHTING ISLAMITISCH ONDERWIJS NEDERLAND,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERDERS in cassatie, eisers in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
hierna gezamenlijk: [verweerder 1 en 2],
advocaat: E.M. Tjon-En-Fa,
3. [verweerder 3],
wonende te [woonplaats],
4. [verweerder 4],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
hierna: [verweerder 3] respectievelijk [verweerder 4],
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/13/690659/HA ZA 20-997 van de rechtbank Amsterdam van 11 november 2020, 28 april 2021 en 27 oktober 2021;
b. het arrest in de zaak 200.305.996/01 van het gerechtshof Amsterdam van 25 oktober 2022.
[eiser] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweerder 1 en 2] hebben voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Tegen [verweerder 3] en [verweerder 4] is verstek verleend.
[eiser] en [verweerder 1 en 2] hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiser] en Laaminach c.s. toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.F. Assink strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het principale beroep;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder 1 en 2] begroot op € 857,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiser] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan, en aan de zijde van [verweerder 3] en [verweerder 4] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
9 februari 2024.