Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
9 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij [eiser] in cassatie ging tegen de verwerping van zijn beroep door het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een beroepsfout van een advocaat en de verjaring van een vordering op een eerdere advocaat. De Hoge Raad oordeelt dat de eerste beroepsfout niet heeft geleid tot schade, en dat het hof onjuist heeft geoordeeld over de vereiste terughoudendheid bij het aannemen van gebondenheid van een publiekrechtelijke rechtspersoon zonder instemming van het bevoegde orgaan. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 7.115,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na de uitspraak voldaan wordt.