Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van de incidentele vordering
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
9 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] tegen de zonen, die als verweerders in cassatie optraden. De zaak betreft een geschil over de legitieme portie en de verplichting van vereffenaars om informatie te verstrekken. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die in de feitelijke instanties zijn gewezen, waaronder vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland en arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
De Hoge Raad heeft de incidentele vordering van [eiseres] om zekerheid te stellen voor een bedrag van € 60.000,-- afgewezen, omdat het cassatieberoep zelf werd verworpen. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiseres] over het arrest van het hof beoordeeld, maar deze klachten konden niet leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing de incidentele vordering afgewezen, het cassatieberoep verworpen en [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de zonen op nihil zijn begroot. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de president en de raadsheren van de Hoge Raad.