ECLI:NL:HR:2024:1900
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 juni 2024, nummer 23/1, die op zijn beurt voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nummer AMS 22/210). De kwestie draait om een beschikking die aan belanghebbende was gegeven op basis van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2015.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Bakker, heeft de klachten over de uitspraak van het Hof ingediend. De Hoge Raad heeft deze klachten beoordeeld en geconcludeerd dat ze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.