ECLI:NL:HR:2024:1898
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Bakker, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 28 mei 2024, nummer 22/2552, die op zijn beurt voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nummer AMS 22/206). De kwestie draait om een beschikking die aan belanghebbende was gegeven op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2015.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst was dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.