Het hofheeft de beschikkingen van de kantonrechter bekrachtigd.
Over het procesverloop in hoger beroep heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
Op de mondelinge behandeling zijn verschenen de zoon, het zorgcentrum en Beaufin. Het is het hof pas op de mondelinge behandeling gebleken dat de moeder nog twee kinderen heeft (verzoeksters tot cassatie 2 en 3) en dat zij als belanghebbenden moeten worden aangemerkt. Zij waren dus niet opgeroepen. (rov. 2.4)
Er is een proces-verbaal van de mondelinge behandeling opgemaakt en de overige kinderen zijn in de gelegenheid gesteld op dit proces-verbaal te reageren. (rov. 2.5)
De moeder is op 29 augustus 2023 in het zorgcentrum door de voorzitter in het bijzijn van de griffier gehoord. De zoon en de overige kinderen zijn in de gelegenheid gesteld om op het hiervan opgemaakte proces-verbaal te reageren. (rov. 2.6)
Beaufin heeft bij brief van 6 september 2023 gewezen op een kennelijke verschrijving in het proces-verbaal van de zitting van 18 augustus 2023. Het hof heeft alle belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. (rov. 2.7)
Bij brief van 21 september 2023 heeft mr. Van Rossen namens zes kinderen (verzoekers tot cassatie 2 en 3 en belanghebbenden in cassatie 4 t/m 7) verklaringen overgelegd, naar het hof begrijpt in reactie op de processen-verbaal van de zitting op 18 augustus 2023 en het verhoor van de moeder op 29 augustus 2023. (rov. 2.8)
Bij brief van 13 oktober 2023 heeft mr. Van Rossen namens de zoon en de overige kinderen gereageerd op de brief van Beaufin van 6 september 2023. (rov. 2.8)
Over de vraag wie als bewindvoerder en mentor benoemd moet worden, heeft het hof onder meer het volgende overwogen.
Op grond van art. 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Indien lid 3 niet van toepassing is en de rechthebbende geen levensgezel heeft, bepaalt lid 4 van dit artikel dat bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder wordt benoemd. In art. 1:452 BW is een vergelijkbare regeling getroffen voor de benoeming van de mentor. (rov. 5.9)
Er moet voorbij worden gegaan aan de voorkeur zoals die blijkt uit het levenstestament van de moeder, alsook aan de wettelijke voorkeur voor een kind. Het hof acht de zoon ongeschikt als bewindvoerder en mentor van de moeder. (rov. 5.10)
De andere kinderen die stellen bereid te zijn tot mentor of bewindvoerder te worden benoemd, zijn evenmin geschikt. De moeder is met haar kinderen (behalve de zoon) gebrouilleerd, als gevolg waarvan het contact met hen is afgenomen. De overige kinderen hebben zich ook niet bij het zorgcentrum gemeld toen de moeder daar werd opgenomen en hebben, volgens de ter zitting aanwezige verpleegkundige van het zorgcentrum, hun moeder daar niet bezocht. Het hof heeft daarom te veel twijfel over de betrokkenheid en geschiktheid van de overige kinderen om hen te benoemen tot bewindvoerder en mentor. (rov. 5.11)