ECLI:NL:HR:2024:1873

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
22/03047
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtsgeldigheid bevel tot medewerking aan onderzoek uitgeademde lucht bij vermoeden alcoholgebruik

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1989, was op 27 juli 2019 in Rotterdam aangehouden voor een geweldsmisdrijf. Tijdens de aanhouding weigerde hij mee te werken aan een onderzoek naar de uitgeademde lucht, nadat een opsporingsambtenaar hem daartoe had bevolen. De verdachte stelde dat het bevel niet rechtsgeldig was gegeven, omdat er geen voorlopig onderzoek aan vooraf was gegaan. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en stelt dat de rechter moet onderzoeken of het wettelijk voorschrift verbindend is en of het bevel rechtmatig is gegeven. De Hoge Raad concludeert dat het bevel tot nader onderzoek op basis van artikel 55e lid 1 van het Wetboek van Strafvordering rechtmatig was, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat de verdachte alcohol had gebruikt. De Hoge Raad verwerpt het cassatiemiddel en oordeelt dat het hof niet onjuist heeft geoordeeld over de rechtsgeldigheid van het bevel. Tevens wordt opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebrengt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/03047
Datum17 december 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 augustus 2022, nummer 22-001922-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte niet heeft voldaan aan een bevel gedaan ‘krachtens wettelijk voorschrift’ als bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het klaagt in het bijzonder over het oordeel van het hof dat het bevel van de opsporingsambtenaar om mee te werken aan een nader onderzoek van uitgeademde lucht, rechtsgeldig is gegeven.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 27 juli 2019 te Rotterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55e lid 1 Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant] , hoofdagent van politie eenheid Rotterdam, belast met het opsporen van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek uitgeademde lucht, hieraan geen gevolg te geven.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer het volgende bewijsmiddel:
“1. Een proces-verbaal gebruik middelen bij geweldsdelicten d.d. 27 juli 2019 van de politie, eenheid Rotterdam, met nr. PL1700-2019224849-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 68 e.v.):
als relaas van opsporingsambtenaar [verbalisant] :
Ik, verbalisant [verbalisant] , hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam, verklaar het volgende:
Op 27 juli 2019 om 04:43 uur werd een onderzoek ingesteld naar de aanwezigheid van middelen, ingevolge artikel 55d lid 1 Sv (Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers) ten tijde van het plegen van poging tot doodslag/moord door de verdachte.
Verdachte
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1989
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
De verdachte werd op zaterdag 27 juli 2019 om 04:01 uur aangehouden voor genoemd feit.
Aanwijzingen middelengebruik
Ik zag dat:
hij rood doorlopen ogen had, smakkende geluiden maakte, met dubbele tong sprak, zijn adem naar alcohol rook.
Onderzoek uitgeademde lucht
Op 27 juli 2019 om 04:57 uur heb ik de verdachte bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek uitgeademde lucht als bedoeld in artikel 55e lid 1 Sv. De verdachte weigerde mee te werken aan het onderzoek uitgeademde lucht. De weigering bleek uit: ik hoorde dat de verdachte zei dat hij niet mee zou werken aan de ademtest.”
2.3.1
De volgende bepalingen zijn van belang.
- Artikel 184 lid 1 Sr:
“Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”
- Artikel 55d leden 1, 2 en 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“1. De opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 141, onder a tot en met c, kunnen in het belang van het onderzoek bevelen dat een aangehouden verdachte van een geweldsmisdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen of een aangehouden verdachte van een misdrijf als bedoeld in de artikelen 307, eerste lid, en 308, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, medewerking verleent aan:
a. een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht of een onderzoek naar de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties ter vaststelling van het gebruik van alcohol;
b. (...)
2. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen gegeven indien uit aanwijzingen blijkt dat de verdachte het geweldsmisdrijf, bedoeld in het eerste lid, onder invloed van alcohol of andere middelen als bedoeld in het vierde lid heeft gepleegd.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden de andere middelen dan alcohol aangewezen die tot gewelddadig gedrag kunnen leiden en de grenswaarden voor die middelen en alcohol vastgesteld. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de uitvoering van de onderzoeken, bedoeld in het eerste lid.”
- Artikel 55e lid 1 Sv:
“Indien op grond van een onderzoek als bedoeld in artikel 55d, eerste lid, onder a, ten aanzien van de verdachte bij wie dat onderzoek is uitgevoerd, het vermoeden bestaat dat hij alcohol heeft gebruikt boven de grenswaarde, bedoeld in artikel 55d, vierde lid, of op andere wijze dat vermoeden ten aanzien van hem is ontstaan, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen medewerking te verlenen aan een nader onderzoek van uitgeademde lucht.”
- Artikel 4 lid 1 van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers (hierna: Besluit):
“De grenswaarde voor alcohol is een alcoholpromillage van 350 microgram ethanol per liter uitgeademde lucht of van 0,8 milligram ethanol per milliliter bloed.”
2.3.2
De nota van wijziging bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 28 september 2016, houdende wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de introductie van de bevoegdheid tot het bevelen van een middelenonderzoek bij geweldplegers en enige daarmee samenhangende wijzigingen van de Wegenverkeerswet 1994, Stb. 2016, 353, waarbij de artikelen 55d en 55e in het Wetboek van Strafvordering zijn ingevoegd, houdt onder meer in:
“De tweede wijziging die artikel 55e, eerste lid, bevat, is dat een vervolgonderzoek ook kan worden uitgevoerd indien op andere wijze dan door een onderzoek dat in artikel 55d Sv is genoemd, ten aanzien van de verdachte het vermoeden is gerezen dat hij onder invloed van alcohol verkeert. Zoals in paragraaf 4 van de nota naar aanleiding van het verslag is toegelicht, kan een dergelijk vermoeden ook worden verkregen op basis van de constatering dat de adem van de verdachte naar alcohol ruikt en hij een of meer uiterlijke kenmerken vertoont die wijzen op alcoholgebruik, bijvoorbeeld bloeddoorlopen ogen. In dat geval moet het mogelijk zijn dat een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht of een onderzoek naar de psychomotorische functies en de oog- en spraakfuncties achterwege blijft. Mede om die reden is in het voorgestelde artikel 55d, eerste lid, Sv het geven van een bevel tot het verlenen van medewerking aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht ook geformuleerd als een bevoegdheid van de opsporingsambtenaar en niet als een verplichting. Dat past ook bij de aard van het onderzoek. Het is een selectiemiddel dat vooraf gaat aan een adem- of bloedonderzoek dat het bewijs vormt van alcoholgebruik. Omdat het oorspronkelijke eerste lid van artikel 56a Sv (Hoge Raad: nu artikel 55e Sv) de mogelijkheid uitsloot dat op een andere manier dan door middel van een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, een vermoeden van alcoholgebruik kan ontstaan, heb ik bij deze nota van wijziging erin voorzien dat indien tegen een verdachte op een andere manier dan door een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht een vermoeden van alcoholgebruik is ontstaan, hij ter verkrijging van het bewijs van dat gebruik aan een adem- of bloedonderzoek onderworpen kan worden.”
(Kamerstukken II 2014/15, 33799, nr. 7, p. 5-6.)
2.4.1
Bij een vervolging voor het opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering ‘krachtens wettelijk voorschrift gedaan’ in de zin van artikel 184 Sr moet de rechter onderzoeken of het in de tenlastelegging bedoelde wettelijk voorschrift verbindend is en of het bevel rechtmatig is gegeven. (Vgl. HR 17 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3325.)
2.4.2
Op grond van artikel 55e lid 1 in samenhang met artikel 55d lid 1 Sv kan een opsporingsambtenaar de verdachte van een geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 55d lid 1 Sv bevelen medewerking te verlenen aan een nader onderzoek van uitgeademde lucht als het vermoeden bestaat dat hij alcohol heeft gebruikt boven de grenswaarde als bedoeld in artikel 55d lid 4 Sv. Die grenswaarde ligt, gelet op artikel 4 lid 1 Besluit, op 350 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht of 0,8 milligram alcohol per milliliter bloed. Uit de tekst van artikel 55e lid 1 Sv en uit de totstandkomingsgeschiedenis van die bepaling, zoals weergegeven onder 2.3.2, blijkt dat dit vermoeden niet alleen kan ontstaan op grond van een onderzoek als bedoeld in artikel 55d lid 1, aanhef en onder a, Sv maar ook ‘op andere wijze’, bijvoorbeeld op basis van de constatering dat de adem van de verdachte naar alcohol ruikt en hij een of meer uiterlijke kenmerken vertoont die wijzen op alcoholgebruik, zoals bloeddoorlopen ogen.
2.5
Het voor het bewijs gebruikte, onder 2.2.2 weergegeven proces-verbaal houdt als waarneming van de betreffende opsporingsambtenaar in dat de verdachte rood doorlopen ogen had, smakkende geluiden maakte, met dubbele tong sprak en dat zijn adem naar alcohol rook. Kennelijk heeft het hof op grond hiervan geoordeeld dat die opsporingsambtenaar hieraan het vermoeden kon ontlenen dat de verdachte alcohol had gebruikt boven de grenswaarde als bedoeld in artikel 55d lid 4 Sv, zodat het bevel tot nader onderzoek op grond van artikel 55e lid 1 Sv rechtmatig is gegeven. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van een week volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 december 2024.