Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
17 december 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1989, was op 27 juli 2019 in Rotterdam aangehouden voor een geweldsmisdrijf. Tijdens de aanhouding weigerde hij mee te werken aan een onderzoek naar de uitgeademde lucht, nadat een opsporingsambtenaar hem daartoe had bevolen. De verdachte stelde dat het bevel niet rechtsgeldig was gegeven, omdat er geen voorlopig onderzoek aan vooraf was gegaan. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en stelt dat de rechter moet onderzoeken of het wettelijk voorschrift verbindend is en of het bevel rechtmatig is gegeven. De Hoge Raad concludeert dat het bevel tot nader onderzoek op basis van artikel 55e lid 1 van het Wetboek van Strafvordering rechtmatig was, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat de verdachte alcohol had gebruikt. De Hoge Raad verwerpt het cassatiemiddel en oordeelt dat het hof niet onjuist heeft geoordeeld over de rechtsgeldigheid van het bevel. Tevens wordt opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebrengt.