In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door L.J. de Rijke, tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 9 november 2022. De uitspraak van het Hof had betrekking op meerdere navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2003 tot en met 2009, alsook op voorlopige aanslagen en boetebeschikkingen. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en de zaak is geregistreerd onder nummer 22/04804.