ECLI:NL:HR:2024:1849

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
22/04804
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake belastingaanslagen en heffingsrente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door L.J. de Rijke, tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 9 november 2022. De uitspraak van het Hof had betrekking op meerdere navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2003 tot en met 2009, alsook op voorlopige aanslagen en boetebeschikkingen. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet gegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en de zaak is geregistreerd onder nummer 22/04804.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/04804
Datum13 december 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 9 november 2022, nrs. 20/00419 tot en met 20/00435 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 17/5150 tot en met 17/5162, 17/6963, 17/6964, 20/6626 en 20/6627) betreffende de aan belanghebbende:
- over de jaren 2003 tot en met 2007 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen,
- over de jaren 2003 tot en met 2005 opgelegde navorderingsaanslagen in de premie Ziekenfondswet,
- over het jaar 2003 opgelegde navorderingsaanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen,
- voor het jaar 2008 opgelegde voorlopige aanslag en aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen,
- voor het jaar 2009 opgelegde voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, en
- de bij al deze belastingaanslagen gegeven beschikkingen inzake heffingsrente,
alsmede de aan belanghebbende:
- voor het jaar 2009 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen,
- voor de jaren 2008 en 2009 opgelegde voorlopige aanslagen en aanslagen in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, en
- bij de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2009 gegeven boetebeschikking.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door L.J. de Rijke, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.F. Faase als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en F.G.F. Peters, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2024.