Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
10 december 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van mensenhandel en gewoontewitwassen, waarbij de Hoge Raad zich boog over verschillende klachten die door de verdachte en zijn raadsman waren ingediend. De belangrijkste punten van discussie betroffen de kwalificatie van de uitbuitingssituatie en de duur van de gijzeling die was opgelegd in verband met schadevergoedingsmaatregelen voor de benadeelde partijen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitbuitingssituatie niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, omdat deze niet relevant waren voor de ontwikkeling van het recht. Echter, de Hoge Raad heeft ambtshalve de duur van de gijzeling herzien, waarbij werd vastgesteld dat de maximale duur van gijzeling één jaar bedraagt, en dat in deze zaak de gijzeling voor de benadeelde partijen respectievelijk 38 en 322 dagen kon bedragen. Tevens werd de opgelegde gevangenisstraf verminderd van zes jaren naar vijf jaren en negen maanden, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof enkel voor wat betreft de duur van de gijzeling en de gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige.