2.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerder] heeft in 2010 een concept ontwikkeld onder de naam ‘ [naam] ’ voor de exploitatie van een
straight friendlyLGBT-hotel. Als locatie van het hotel heeft [verweerder] met Stichting Ymere (hierna: Ymere) gesproken over een aan Ymere toebehorend pand, gelegen aan de [a-straat] (hierna: het pand).
(ii) Voor de uitvoering van het project [naam] heeft [verweerder] [A] B.V. (hierna: [A]) opgericht. Aandeelhouder en bestuurder van [A] waren [verweerder] (door middel van Divino Beheer B.V.; hierna: Divino Beheer), [B] B.V. (hierna: [B]) en later ook [C] B.V. (hierna: [C]).
(iii) Op 28 mei 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het college van B&W) als volgt beslist op de beginselaanvraag quotum hotelbeleid 2008-2011 die [verweerder] op 15 februari 2012 heeft ingediend:
“Conclusie
(...) komt u in aanmerking voor een reservering van 46 hotelkamers in het gebouw [a-straat 1] en het op te richten gebouw na sloop van het gebouw [a-straat 2]. (...)”
(iv) In 2014 heeft [A] een koopovereenkomst gesloten met Ymere waarbij [A] heeft gekocht, kort gezegd, alle appartementsrechten die recht geven op het uitsluitend gebruik van de bedrijfsruimten in het pand voor een koopprijs van € 3.075.000,--.
(v) Bij besluit van 3 juli 2015 heeft het algemeen bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam een omgevingsvergunning verleend aan [verweerder] voor het vernieuwen van de fundering van het pand.
(vi) Op 3 november 2015 is [verweerder] (via Divino Beheer) door de medeaandeelhouders van [A] ontslagen als (middellijk) bestuurder van [A].
(vii) Op enig moment zijn (een dochter van) [D] B.V. (hierna: [D]) en [E] B.V. (hierna: [E]) betrokken geraakt bij de plannen voor de verbouwing van het pand dan wel de ontwikkeling en exploitatie van het hotel.
(viii) Uit een e-mailbericht van 24 november 2015 van een adviseur van [E] blijkt dat tussen – onder anderen – [verweerder] , [D] en [E] is gecommuniceerd over de mogelijke rol van [verweerder] na “de aanstaande afronding van de transactie tussen Ymere, [A], [D] (aannemer) en vervolgens [E] als belegger en voor het vervolg in de ontwikkeling”. In dit e-mailbericht is onder meer geschreven:
“(...) dat wij in overleg zijn gekomen met (...) [ [verweerder] ] (pas vanaf 4 november). Er was toen sprake van een voor [ [verweerder] ] vrij hopeloze situatie met als worst case dat hij niets zou krijgen, in een juridisch conflict verzeild zou raken en bovendien nog zou zijn opgescheept met te betalen leges. Ik heb de (...) door [E] gehanteerde uitgangspunten geschetst, (...): wij (...) kunnen het onroerend goed overnemen, de ontwikkelingskosten tot op heden dragen en bezien of [ [verweerder] ] een rol in de exploitatie kan krijgen. (...) Via de onderhandelingen van [betrokkene 1] zal naast de vergoeding van de gemaakte kosten (door de relevante partijen) een ontwikkel fee voor de vennoten (dus ook [ [verweerder] ]) in [A] worden betaald.”
(ix) Op 26 november 2015 is [eiseres] ingeschreven in het handelsregister, tot 13 januari 2016 onder de naam [naam] -Beheer B.V. De indirect bestuurder van [eiseres] is ook indirect bestuurder van [E]. [naam] -Beheer B.V. (thans [eiseres] ) is door [E] opgericht ten behoeve van de verwerving van het pand.
(x) Op 26 november 2015 zijn de volgende koopovereenkomsten met betrekking tot de appartementsrechten van het pand tot stand gekomen:
- tussen [A] als verkoper en [D] als koper voor een koopprijs van € 4.646.000,--, en
- tussen [D] als verkoper en [eiseres] als koper voor een koopprijs van € 5.157.000,--.
(xi) Op 27 november 2015 zijn de appartementsrechten door Ymere aan [A] geleverd tegen betaling van de overeengekomen koopprijs. Diezelfde dag zijn de appartementsrechten vervolgens doorgeleverd door [A] aan [D] voor de tussen hen overeengekomen koopprijs. [D] heeft de appartementsrechten daarop op haar beurt op 27 november 2015 doorgeleverd aan [eiseres] voor de tussen deze partijen overeengekomen koopprijs.
(xii) [D] heeft een verantwoording opgesteld van de door haar aan [A] betaalde koopprijs voor het pand. Volgens dit overzicht heeft [D] een bedrag van € 1.571.000,-- (exclusief btw) méér betaald voor het pand dan [A] aan Ymere had betaald, ter vergoeding van: de individuele inleg van de aandeelhouders van [A] (ieder € 41.000,--), de door [A] gemaakte kosten (€ 210.000,--), de afkoop van [A] (€ 750.000,--), de nog door [A] te maken kosten (€ 134.000,--) en de nog door [D] te betalen kosten (€ 354.000,--).
(xiii) Op 23 december 2015 is tussen [eiseres] en de gemeente Amsterdam (stadsdeel Centrum) een anterieure overeenkomst gesloten waarbij de gemeente heeft toegezegd eventuele vergunningaanvragen voor het project aan de [a-straat] kort na inzending te zullen behandelen. In de overeenkomst is vermeld dat [eiseres] op 26 juli 2014 een aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend.
(xiv) Bij besluit van 21 januari 2016 heeft het college van B&W beslist:
“(...)
• Een omgevingsvergunning te verlenen aan [ [verweerder] ], (...) voor het veranderen en vergroten van het gebouw [a-straat 1] en het uitbreiden van het gebouw met een op te richten gebouw na sloop van het gebouw [a-straat 2] met bestemming van het geheel tot hotel met 44 hotelkamers, 2 hotelsuites en sociëteit ten behoeve van de LGBTgemeenschap (horeca 2);
• Af te wijken van de bepalingen van het bestemmingsplan Westelijke Binnenstad.
(...)”
(xv) [verweerder] heeft de verschuldigde leges voor zijn vergunningaanvragen (in totaal een bedrag van € 129.379,--) voldaan aan de gemeente Amsterdam.
(xvi) Tussen [verweerder] en [eiseres] is in april 2016 een samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarin is opgenomen:
“(…)
Doel
1. Het voortvarend door [eiseres] BV kunnen realiseren van het hotel aan de [a-straat] met daarbij de ondersteuning van [ [verweerder] ] en intentie dat [ [verweerder] ] een rol kan spelen bij de exploitatie van het hotel.
Rollen en taken
2. [ [verweerder] ] verricht ondersteuning bij de realisatie van het project door vanuit zijn kennis van de voorgeschiedenis en is behulpzaam bij de communicatie naar de omwonenden en het stadsdeel. Op korte termijn worden (...) de vergunningen (...) overgeschreven naar [eiseres] BV.
(...)
Vergoedingen
5. (...)
6. Na overschrijving van de omgevingsvergunningen voor het hotel zal de verschuldigde leges door [eiseres] BV worden betaald.
(...)”
(xvii) [eiseres] heeft de samenwerkingsovereenkomst op 14 april 2017 ontbonden.
(xviii) [eiseres] heeft de verbouwing van het pand tot hotel laten uitvoeren en heeft vervolgens het pand verhuurd aan een derde voor de exploitatie van het hotel.
(xix) De aandeelhouders van [A] zijn in gerechtelijke procedures verwikkeld geraakt waarbij over en weer vorderingen zijn ingesteld. Bij vonnis van 26 oktober 2016 heeft de rechtbank Amsterdam, kort gezegd, de vordering van [A] (hier te begrijpen als de medeaandeelhouders [B] en [C]) tot veroordeling van [verweerder] tot betaling van een geldsom afgewezen. Verder zijn de vorderingen van [verweerder] op [A] tot betaling van twee geldsommen ter zake van afspraken tussen de aandeelhouders, gemaakt op 11 februari 2015, toegewezen. De vordering van [verweerder] tot uitkering van zijn deel in de winst van [A] is afgewezen op de grond dat over winst en de bestemming daarvan ten tijde van deze procedure nog niet was beslist in de algemene vergadering van aandeelhouders.
(xx) Bij besluit van 15 februari 2018 heeft het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum aan [E] een omgevingsvergunning verleend waarbij toestemming is verleend af te wijken van de aan [verweerder] verleende omgevingsvergunning (zie hiervoor onder (xiv)) die reeds was gewijzigd bij de aan [E] verleende wijzigingsvergunning van 30 december 2016.
(xxi) [verweerder] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 februari 2018. Dit bezwaar heeft het college van B&W in de beslissing op bezwaar van 4 september 2018 ongegrond verklaard. [verweerder] heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.