ECLI:NL:HR:2024:1796

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
23/01287
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en belastingrente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] C.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 9 februari 2023, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraken naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd aan belanghebbende voor de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017, evenals beschikkingen inzake belastingrente.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door B.G. van Zadelhoff, heeft het cassatieberoep ingesteld na de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 28 juni 2024 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer23/01287
Datum6 december 2024
ARREST
in de zaak van
[X] C.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 9 februari 2023, nrs. 21/00481 tot en met 21/00484 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 19/2266 tot en met HAA 19/2269) betreffende aan belanghebbende over elk van de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door B.G. van Zadelhoff, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 28 juni 2024 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [2]

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2024.