Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
3 december 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, gedateerd 20 december 2022. De verdachte, geboren in 1973, was betrokken bij een incident in 2017 in Rotterdam, waarbij hij met een tas vol blikjes bier en zijn vuist het hoofd van een ander sloeg en vervolgens op diens hoofd stampte. Dit gedrag viel onder artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op poging tot doodslag.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het hof in overweging genomen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. Na zorgvuldige overweging kwam de Hoge Raad tot de conclusie dat het cassatieberoep duidelijk niet kon slagen. Daarom besloot de Hoge Raad gebruik te maken van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Op 3 december 2024 werd de beslissing van de Hoge Raad bekendgemaakt. Het arrest werd gewezen door vice-president M.J. Borgers, samen met raadsheren M. Kuijer en T. Kooijmans, in aanwezigheid van waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg. De uitspraak vond plaats tijdens een openbare terechtzitting.