ECLI:NL:GHDHA:2022:3016

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
22-003099-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake poging tot doodslag met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2018. De verdachte, geboren in 1973, was aangeklaagd voor het opzettelijk beroven van een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De tenlastelegging betrof een incident op 16 oktober 2017 te Rotterdam, waarbij de verdachte het slachtoffer met een tas met daarin blikjes bier heeft geslagen en vervolgens meermalen op het hoofd heeft gestampt. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf van 45 maanden, maar het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden een gevangenisstraf van 60 maanden rechtvaardigden. Echter, vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, werd de straf verlaagd naar 57 maanden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken op basis van noodweer of noodweerexces, aangezien zijn handelen niet als verdediging kon worden gekwalificeerd. De verdachte werd schuldig bevonden aan poging tot doodslag en de opgelegde straf werd gemotiveerd door de ernst van het geweld en de gevolgen voor het slachtoffer, die ernstig letsel had opgelopen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003099-18
Parketnummer: 10-740522-17
Datum uitspraak: 20 december 2022
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats]([geboorteland) op [geboortedatum]1973,
opgegeven adres:[woonplaats],[woonadres]([land]).
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
(primair)
hij op of omstreeks 16 oktober 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer]van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, met kracht,
- ( met een tas met daarin blikjes bier) in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt en/of
- in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft gestampt/geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(subsidiair, voor zover het bovenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:)
hij op of omstreeks 16 oktober 2017 te Rotterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (of meer) hersenbloeding(en) en/of verdrukking van het hersenweefsel en/of uitgebreide hersenschade en/of een eenzijdige verlamming, heeft toegebracht door meermalen, met kracht,
- ( met een tas met daarin blikjes bier) in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] te slaan/stompen en/of
- in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] te stampen/schoppen/trappen;
(meer subsidiair, voor zover het bovenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:)
hij op of omstreeks 16 oktober 2017 te Rotterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, met kracht,
- ( met een tas met daarin blikjes bier) in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] te slaan/stompen en/of
- in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] te stampen/schoppen/trappen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, ten gevolge heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 45 maanden, met aftrek van voorarrest (inclusief de overleveringsdetentie van 18 maart 2018 tot en met 3 april 2018), of zoveel korter als nodig is om ervoor te zorgen dat de opgelegde gevangenisstraf gelijk is aan het voorarrest, zodat de verdachte voor deze zaak niet terug hoeft te keren naar de gevangenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt..
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe op gronden als vermeld in de overgelegde pleitnota aangevoerd dat de verdachte nimmer het opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin.
Het hof overweegt in dit verband het volgende.
Van het incident zijn camerabeelden beschikbaar die deel uitmaken van het dossier. De inhoud van die camerabeelden is gerelateerd in een proces-verbaal van bevindingen (“Proces-verbaal uitkijken camerabeelden Unilever”, p. 49-50 van het proces-verbaal van de politie). Uit de inhoud van dit proces-verbaal alsmede op grond van de eigen waarneming van die camerabeelden door de rechtbank (bewijsmiddel 2 van de rechtbank), waarvan het hof vaststelt dat deze overeenkomt met de zich in het dossier bevindende beelden, stelt het hof de volgende gang van zaken vast.
Op 16 oktober 2017 liep de verdachte samen met [getuige 1](hierna: [getuige 1]) over de Delftsestraat te Rotterdam. De verdachte droeg een plastic tas met daarin een zogeheten sixpack (een als geheel verkochte set van zes blikjes bier) bij zich. Op een gegeven moment draaide de verdachte zich om en zag hij dat het slachtoffer achter hen aanliep. De verdachte pakte de plastic tas korter en strakker vast en wachtte op het latere slachtoffer. Toen het slachtoffer de verdachte naderde, zwaaide de verdachte de plastic tas boven zijn hoofd in de richting van het slachtoffer, maar miste hem. Bij de tweede zwaai raakte de verdachte het slachtoffer vol op de linkerzijde van zijn hoofd. Vervolgens pakte de verdachte het slachtoffer bij zijn bovenlichaam, waarna het slachtoffer tegen de grond werd gewerkt. Toen het slachtoffer op de grond lag sloeg de verdachte het slachtoffer zeven keer op het gezicht. Bij het weglopen stampte de verdachte vervolgens met zijn voet op het hoofd van het bewegingsloze slachtoffer.
Het hof is gelet op deze gang van zaken van oordeel dat de gedragingen van de verdachte – het met volle kracht slaan van een tas met daarin een sixpack tegen het hoofd van het slachtoffer, het blijven stompen van het slachtoffer in het gezicht en het op het hoofd stampen van het bewegingsloze slachtoffer - naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn geweest op de dood van het slachtoffer dat (ook) het opzet van de verdachte daarop gericht moet zijn geweest. In dit oordeel ziet het hof zich gesteund door de uitlatingen van de verdachte: ‘Ik moest mij ervan verzekeren en verhinderen dat het slachtoffer nog zou opstaan en daarom heb ik hem nog twee keer met een slipper geschopt’ en ‘Ik wilde mij ervan verzekeren dat het slachtoffer niet deed alsof’ en ‘Ik was ervan overtuigd dat hij mij ging vermoorden’.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte op de vraag van de oudste rechter of zijn handelen nodig was ter verdediging of ter uitschakeling geantwoord: ‘het was nodig ter uitschakeling.’ In het licht van de hiervoor weergegeven gedragingen en de overige uitlatingen van de verdachte verwerpt het hof de opvatting van de verdediging dat uit het bestaan van een alternatieve betekenis van het woord “uitschakelen” volgt dat het opzet van de verdachte niet was gericht op het teweegbrengen van de dood van het slachtoffer.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op
of omstreeks16 oktober 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,met dat opzet meermalen, met kracht,
-
(met een tas met daarin blikjes bier
) in/op
/tegenhet
gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen
/gestompten
/of
-
meermalen(met een tas met daarin blikjes bier) in/op/tegen het gezicht/hoofdvan die [slachtoffer] heeftgeslagen/gestompt en/of
-
in/op
/tegenhet
gezicht/hoofd van die [slachtoffer] heeft gestampt
/geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Ter terechtzitting heeft de raadsman op gronden als nader omschreven in zijn pleitnota aangevoerd dat aan de verdachte een beroep op noodweer(-exces) toekomt, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof verwijst naar en herhaalt de hiervoor onder ‘Bewijsoverwegingen’ beschreven gang van zaken.
Kort voordat de bewezenverklaarde confrontatie plaatsvond liep het latere slachtoffer achter de verdachte en [getuige 1]aan. Op het moment waarop de verdachte zag dat het latere slachtoffer achter hem en [getuige 1] aanliep, pakte hij de plastictas die hij bij zich had met daarin een sixpack korter en strakker vast en wachtte hij op het latere slachtoffer. De verdachte en [getuige 1] stonden stil. Toen het latere slachtoffer hen tot op korte afstand was genaderd, begon de verdachte met zijn tas te zwaaien. Vervolgens vonden de bewezenverklaarde handelingen plaats.
Het hof is gelet hierop van oordeel dat de gedragingen van de verdachte noch op grond van zijn bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als “verdediging”. Naar de kern genomen waren de handelingen van de verdachte gericht op een confrontatie met het slachtoffer; hij wachtte het latere slachtoffer op om de confrontatie met hem aan te gaan.
Een beroep op noodweer kan gelet hierop al niet worden aanvaard. Of het latere slachtoffer al dan niet een schroevendraaier in zijn hand had toen hij de verdachte en [getuige 1] naderde, kan daarbij in het midden blijven, omdat die omstandigheid de beoordeling dat de handelingen van de verdachte naar de kern gericht waren op een confrontatie niet anders maakt.
In dit verband overweegt het hof daarom slechts ten overvloede dat uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1]] en [getuige 2] weliswaar volgt dat er op enig moment die middag een schroevendraaier in beeld is geweest, maar dit betekent niet dat aannemelijk is dat daarvan ook kort voorafgaand aan het bewezenverklaarde sprake was. Op de camerabeelden is geen schroevendraaier te zien, noch is deze (bij het slachtoffer) op de plaats delict aangetroffen.
Tot slot overweegt het hof dat de verdachte zijn eigen handelen eerder evenmin als nodig ter verdediging aanmerkte, gelet op de hierboven aangehaalde vraag daarnaar ter terechtzitting in eerste aanleg en het daarop gegeven antwoord.
De verdediging heeft voorts nog een beroep gedaan op noodweerexces. Ook dat verweer wordt, mede gelet op het voorgaande, verworpen. De verdachte heeft zich immers niet verdedigd tegen een (dreigende) aanranding. Evenmin kan worden geoordeeld dat zijn handelen het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door een eerdere, reeds geëindigde wederrechtelijke aanranding.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit.
Het bewezenverklaarde is dus strafbaar en levert op:

poging tot doodslag.

Nu er voorts ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdais dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft grof geweld tegen het slachtoffer gebruikt. Hij heeft met een tas met blikjes bier en met zijn vuist fors op het hoofd van het slachtoffer geslagen en heeft vervolgens ook nog met kracht op het hoofd van het slachtoffer gestampt. Door het handelen van de verdachte heeft het slachtoffer zeer ernstig hersenletsel opgelopen. Hoe het op dit moment met het slachtoffer gaat is onbekend, maar ten tijde van de behandeling in eerste aanleg was het slachtoffer rolstoelafhankelijk en leed hij aan cognitieve- en spraakstoornissen. Er bestond toen een grote kans op blijvende beperkingen. In de appelfase bleek het slachtoffer in het kader van de uitvoering van een rogatoir verzoek om hem als getuige te horen nauwelijks aanspreekbaar.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 november 2022.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dat is gepleegd niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De door de advocaat-generaal gevorderde straf doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Het hof is – mede gelet op straffen die omstreeks 2017 voor vergelijkbare zaken werden opgelegd – van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden, met aftrek van voorarrest, in beginsel een passende en geboden reactie vormt.
Het hof is evenwel van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerst lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in deze zaak is overschreden. Het hof gaat hierbij uit van het volgende:
  • de verdachte, die sedert 18 maart 2018 in overleveringsdetentie verkeerde, is op 4 april 2018 in verzekering gesteld;
  • op 25 juli 2018 is door de rechtbank vonnis gewezen;
  • op 30 juli 2018 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis;
  • dit arrest wordt gewezen op 20 december 2022.
Uit het voorgaande blijkt dat de berechting in eerste aanleg binnen de daarvoor redelijke termijn plaatsvond, maar dat dat niet geldt voor de berechting in hoger beroep die eveneens binnen een periode van 24 maanden had moeten geschieden. In hoger beroep is de redelijke termijn van berechting derhalve overschreden met twee jaren en vijf maanden. Deze overschrijding kan niet volledig aan de verdachte worden toegerekend.
Het hof zal genoemde overschrijding verdisconteren in de strafmaat. In plaats van de hiervoor overwogen gevangenisstraf zal het hof, mede gezien het tijdverloop sinds het bewezenverklaarde feit en de datum van de huidige berechting in hoger beroep, een gevangenisstraf voor de duur van 57 maanden, met aftrek van voorarrest – de overleveringsdetentie daaronder begrepen -, aan de verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
57 (zevenenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. M.P.J.G. Göbbels en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier mr. A.M. Grasman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 december 2022.