Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.Beslissing
29 november 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Dampie B.V. en Leen Bakker Nederland B.V. over de rechtsgeldigheid van de opzegging van een franchiseovereenkomst. Dampie, de eiseres tot cassatie, had een franchiseovereenkomst met Leen Bakker, die in 1998 was gesloten en sindsdien meerdere keren was verlengd. Leen Bakker heeft de overeenkomst opgezegd per 31 december 2022, wat Dampie betwistte. De Hoge Raad oordeelde dat de opzegging van de franchiseovereenkomst zonder rechtsgevolg was, omdat Leen Bakker niet had voldaan aan de vereisten voor een rechtsgeldige opzegging. Dit had ook gevolgen voor de onderhuurovereenkomst die tussen partijen was gesloten. De Hoge Raad vernietigde de eerdere uitspraken van het gerechtshof en de rechtbank, die de opzegging wel rechtsgeldig hadden geacht, en stelde de beëindigingsdatum van de onderhuurovereenkomst vast op 31 december 2024. Tevens werd Leen Bakker veroordeeld tot terugbetaling van proceskosten aan Dampie, die eerder aan Leen Bakker waren betaald. De Hoge Raad compenseerde de proceskosten in eerste aanleg, waardoor iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van opzeggingen in franchiseovereenkomsten en de bijbehorende onderhuurovereenkomsten.