ECLI:NL:HR:2024:1763

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
23/01893
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de rechtsgeldigheid van de opzegging van een franchiseovereenkomst en de gevolgen voor de onderhuurovereenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Dampie B.V. en Leen Bakker Nederland B.V. over de rechtsgeldigheid van de opzegging van een franchiseovereenkomst. Dampie, de eiseres tot cassatie, had een franchiseovereenkomst met Leen Bakker, die in 1998 was gesloten en sindsdien meerdere keren was verlengd. Leen Bakker heeft de overeenkomst opgezegd per 31 december 2022, wat Dampie betwistte. De Hoge Raad oordeelde dat de opzegging van de franchiseovereenkomst zonder rechtsgevolg was, omdat Leen Bakker niet had voldaan aan de vereisten voor een rechtsgeldige opzegging. Dit had ook gevolgen voor de onderhuurovereenkomst die tussen partijen was gesloten. De Hoge Raad vernietigde de eerdere uitspraken van het gerechtshof en de rechtbank, die de opzegging wel rechtsgeldig hadden geacht, en stelde de beëindigingsdatum van de onderhuurovereenkomst vast op 31 december 2024. Tevens werd Leen Bakker veroordeeld tot terugbetaling van proceskosten aan Dampie, die eerder aan Leen Bakker waren betaald. De Hoge Raad compenseerde de proceskosten in eerste aanleg, waardoor iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van opzeggingen in franchiseovereenkomsten en de bijbehorende onderhuurovereenkomsten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/01893
Datum29 november 2024
ARREST
In de zaak van
DAMPIE B.V.,
gevestigd te Oosterhout,
EISERES tot cassatie, verweerster in het (deels voorwaardelijke) incidentele cassatieberoep,
hierna: Dampie,
advocaat: A.C. van Schaick,
tegen
LEEN BAKKER NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Raamsdonkveer, gemeente Geertruidenberg,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het (deels voorwaardelijke) incidentele cassatieberoep,
hierna: Leen Bakker,
advocaten: S.M. Kingma en M.E.A. Möhring.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 9001860 CV EXPL \ 21-437 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 april 2021 en 29 december 2021;
b. de arresten in de zaak 200.306.292/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 april 2022 en 28 februari 2023.
Dampie heeft tegen het arrest van het hof van 28 februari 2023 beroep in cassatie ingesteld.
Leen Bakker heeft (deels voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot afdoening als in de conclusie onder 5.35 vermeld.
De advocaat van Dampie heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Dampie en Leen Bakker hebben een franchiseovereenkomst (hierna: de franchiseovereenkomst) gesloten. Op grond van de franchiseovereenkomst exploiteert Dampie vanaf 1998 een detailhandelszaak in (onder meer) woninginrichting volgens de franchiseformule van Leen Bakker. De franchiseovereenkomst is vanaf 31 december 2007 telkens voor de duur van vijf jaar verlengd.
(ii) De franchiseovereenkomst bepaalt over de mogelijkheid tot opzegging het volgende:
“10.2 Opzegging van de overeenkomst dient te geschieden per aangetekend schrijven of bij deurwaardersexploot met inachtneming van een termijn van zes maanden.
10.3
De franchisegever is slechts gerechtigd de overeenkomst op te zeggen, indien van hem in redelijkheid niet kan worden gevergd de onderhavige overeenkomst te laten voortduren. De opzegging dient op straffe van nietigheid schriftelijk met redenen te zijn omkleed.
10.4
De opzegtermijn wordt verlengd tot 13 maanden indien door de franchisegever bij wijze van verhuur of onderhuur bedrijfsruimte aan de franchisenemer ter beschikking is gesteld dan wel de franchisenemer met het oog op de exploitatie van de franchisezaak met derden daarvoor een huurovereenkomst heeft aangegaan waarvan de periode synchroon loopt met die van de franchiseovereenkomst.
(…)”
(iii) Dampie en Leen Bakker hebben ook een onderhuurovereenkomst bedrijfsruimte (hierna: de onderhuurovereenkomst) gesloten voor de bedrijfsruimte gelegen aan [a-straat 1] te [plaats] (hierna: de bedrijfsruimte). De onderhuurovereenkomst verplicht Dampie de bedrijfsruimte te gebruiken als Leen Bakker-winkel. De onderhuurovereenkomst is aangegaan vanaf 1998 en voor het laatst voortgezet voor de duur van vijf jaar, vanaf 1 januari 2018 tot en met 31 december 2022.
(iv) In de periode van 2018 tot begin februari 2020 hebben Leen Bakker en haar franchisenemers, waaronder Dampie, gesproken over aanpassing van de franchiseovereenkomsten met het oog op de nieuwe Wet Franchise.
(v) Op 15 juli 2020 heeft Leen Bakker aan de franchisenemers meegedeeld te gaan stoppen met de franchiseformule.
(vi) Bij brief van 28 juli 2020 heeft Leen Bakker de franchiseovereenkomst opgezegd tegen 31 december 2022 vanwege bedrijfseconomische redenen.
(vii) Bij brief van gelijke datum heeft Leen Bakker de onderhuurovereenkomst opgezegd tegen 31 december 2022.
(viii) Leen Bakker heeft op 24 december 2020 Dampie een voorstel gedaan tot overname van het filiaal per 1 februari 2021 tegen een vergoeding van € 43.000,--.
2.2
Dampie vordert in conventie, voor zover in cassatie van belang, primair, (i) een verklaring voor recht dat de opzegging van de franchiseovereenkomst zonder rechtsgevolg is geweest en die overeenkomst voortduurt tot het moment dat deze rechtsgeldig zal zijn geëindigd, (ii) een verklaring voor recht dat Leen Bakker de franchiseovereenkomst slechts mag opzeggen indien van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden dat zij die overeenkomst laat voortduren, en (iii) een verklaring voor recht dat de opzegging van de onderhuurovereenkomst zonder rechtsgevolg is geweest en die overeenkomst voortduurt tot het moment dat deze rechtsgeldig zal zijn geëindigd, en subsidiair, (i) een verklaring voor recht dat, als de opzegging van de franchiseovereenkomst en/of de onderhuurovereenkomst rechtsgevolg heeft, Leen Bakker gehouden is tot betaling van (schade)vergoeding, en (ii) veroordeling van Leen Bakker tot betaling van die (schade)vergoeding, zo nodig op te maken bij staat.
Leen Bakker vordert in reconventie, voor zover in cassatie van belang, een verklaring voor recht dat zij de franchiseovereenkomst per 31 december 2022 rechtsgeldig heeft beëindigd, beëindiging van de onderhuurovereenkomst per 31 december 2022 en veroordeling van Dampie tot ontruiming van de bedrijfsruimte per die datum.
2.3
De kantonrechter heeft in conventie de vorderingen van Dampie afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. In reconventie heeft de kantonrechter, voor zover in cassatie van belang, voor recht verklaard dat Leen Bakker de franchiseovereenkomst rechtsgeldig heeft beëindigd per 31 december 2022 en dat de overeenkomst per die datum eindigt, vastgesteld dat de onderhuurovereenkomst tussen partijen eindigt op 31 december 2022, Dampie veroordeeld tot ontruiming van de bedrijfsruimte en Dampie veroordeeld in de proceskosten.
2.4
Het hof [1] heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd. Het heeft in conventie voor recht verklaard dat Leen Bakker gehouden is tot betaling aan Dampie van een (schade)vergoeding en Leen Bakker veroordeeld tot betaling van die (schade)vergoeding, nader op te maken bij staat, en voor het overige het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof heeft in reconventie, voor zover in cassatie van belang, voor recht verklaard dat Leen Bakker de franchiseovereenkomst rechtsgeldig heeft beëindigd per 31 december 2022, vastgesteld dat de onderhuurovereenkomst eindigt op 31 december 2022, en Dampie veroordeeld tot ontruiming van de bedrijfsruimte per die datum.
2.5
Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd en de proceskostenveroordeling in eerste aanleg in stand gelaten. Het hof heeft aan dat oordeel het volgende ten grondslag gelegd.
Zowel in het principale als in het incidentele hoger beroep zijn partijen deels in het gelijk, deels in het ongelijk gesteld. Daarin ziet het hof aanleiding om de proceskosten in hoger beroep tussen partijen te compenseren. Nu het vonnis grotendeels in stand blijft, heeft de kantonrechter Dampie terecht in de proceskosten van eerste aanleg (zowel in conventie als in reconventie) veroordeeld. De vordering van Dampie tot veroordeling van Leen Bakker tot terugbetaling van alles wat Dampie ter uitvoering van het vonnis aan Leen Bakker heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente, is gelet op het voorgaande niet toewijsbaar. (rov. 6.26)

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1
Onderdeel 3 van het middel klaagt over het oordeel van het hof in rov. 6.26 dat de kantonrechter Dampie terecht heeft veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg in conventie en reconventie.
3.2
De klacht slaagt. De vorderingen in eerste aanleg en in hoger beroep zijn grotendeels gelijkluidend, zodat het onbegrijpelijk is dat het hof tot het oordeel komt dat Dampie in eerste aanleg (overwegend) in het ongelijk is gesteld en daarmee terecht in de proceskosten in eerste aanleg is veroordeeld, terwijl het hof in hoger beroep aanleiding ziet om de proceskosten te compenseren omdat partijen deels in het gelijk, deels in het ongelijk zijn gesteld. De Hoge Raad kan zelf op dit punt de zaak afdoen door te beslissen zoals hierna weergegeven.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft, mede gelet op de uitspraak van vandaag in de samenhangende zaak met nummer 23/01896 [2] , niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.4
Aangezien de door het hof vastgestelde einddatum van de onderhuurovereenkomst en de ontruimingsdatum inmiddels zijn verstreken, zal de Hoge Raad een nieuwe datum vaststellen.

4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

De klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft, mede gelet op de uitspraak van vandaag in de samenhangende zaak met nummer 23/01896 (zie hiervoor in 3.3), niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 28 februari 2023 voor zover daarin de proceskostenveroordeling in eerste aanleg is bekrachtigd en de vordering van Dampie tot terugbetaling van hetgeen zij ter uitvoering van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg aan Leen Bakker heeft betaald, is afgewezen;
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 december 2021 voor zover daarin Dampie in de proceskosten is veroordeeld;
- compenseert de proceskosten in eerste aanleg in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- veroordeelt Leen Bakker tot terugbetaling van hetgeen Dampie ter uitvoering van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg aan Leen Bakker heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat Dampie heeft betaald;
- stelt de beëindigingsdatum van de onderhuurovereenkomst en de datum voor ontruiming van de bedrijfsruimte vast op 31 december 2024;
- veroordeelt Leen Bakker in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Dampie begroot op € 963,73 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Leen Bakker deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
in het incidentele beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt Leen Bakker in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Dampie begroot op € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Leen Bakker deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, F.J.P. Lock, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
29 november 2024.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 28 februari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:661.