Het hof heeft, voor zover in cassatie van belang, aan zijn oordeel het volgende ten grondslag gelegd.
De franchiseovereenkomst voorziet in de mogelijkheid van opzegging en bepaalt dat Leen Bakker mag opzeggen als voortzetting in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd. Aan dit criterium is voldaan. Een franchisegever heeft als ondernemer het recht om een strategische keuze op bedrijfseconomische gronden te maken. (rov. 6.9)
Leen Bakker heeft haar keuze voor opzegging onder meer gemotiveerd door te stellen dat (i) er werkzaamheden voor de franchiseondernemers moeten worden verricht die voor de eigen winkels niet nodig zijn, (ii) bij zelfexploitatie Leen Bakker meer inkomen zal genereren, (iii) een nieuw ICT- en ERP-systeem wordt ingevoerd, (iv) de Wet Franchise een lastenverzwaring voor Leen Bakker oplevert, (v) er lastig afspraken zijn te maken met de franchisenemers over de online verkopen, (vi) de marketingmix, (vii) de zakelijke markt, en (viii) de eenheid naar buiten toe voor Leen Bakker zwaar weegt. Deze bedrijfseconomische en strategische argumenten zijn door [de B.V.] gemotiveerd bestreden, maar wat [de B.V.] in dit verband heeft aangevoerd, leidt er niet toe dat de opzegging niet rechtsgeldig is gedaan. (rov. 6.10.1-6.10.6)
De slotsom is dat Leen Bakker de franchiseovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd per 31 juli 2023. Er is voldaan aan het criterium dat van Leen Bakker in redelijkheid niet kan worden gevergd de franchiseovereenkomst te laten voortduren. Zij heeft voldoende inzichtelijk gemaakt dat zij een zodanig zwaarwegend bedrijfseconomisch belang heeft bij beëindiging van de franchiserelatie met [de B.V.] dat opzegging van de franchiseovereenkomst gerechtvaardigd is, tegen de achtergrond dat zij geheel wil stoppen met de franchiseformule en zich uitsluitend nog wil focussen op het exploiteren van eigen winkels. Hiertegen weegt het belang van [de B.V.] bij voortzetting van de franchiserelatie niet op. (rov. 6.11)
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat ook als een overeenkomst voorziet in een regeling van de opzegging, de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst in de omstandigheden van het geval in de weg kunnen staan aan respectievelijk opzegging, opzegging zonder zwaarwegende grond, opzegging op een bepaald moment of opzegging zonder aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. (rov. 6.13.1)
In de opzegging van 28 juli 2020 heeft Leen Bakker geen aanbod gedaan tot het betalen van enige vergoeding. Wel heeft zij aangekondigd op korte termijn met de franchisenemer in gesprek te willen over overname van de vestiging. (rov. 6.14)
Gelet op de jarenlange relatie tussen partijen, de verwachtingen bij [de B.V.] tot het moment van de mededeling op 15 juli 2020 dat de franchiseovereenkomst niet zou worden beëindigd, de investeringen die [de B.V.] heeft gedaan die nog niet (geheel) zijn afgeschreven, de omstandigheid dat [de B.V.] geen verwijt kan worden gemaakt van de opzegging en de afhankelijke relatie waarin [de B.V.] zich bevindt, is de opzegging zonder deze te vergezellen van een (passend) aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Leen Bakker heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de belangen van [de B.V.] bij haar opzegging. De opzegging is geheel gebaseerd op de eigen strategische keuze van Leen Bakker en de wens om wat zij misloopt bij voorzetting van de franchiseformule als extra omzet toe te voegen aan haar eigen onderneming. De omstandigheid dat Leen Bakker een opzegtermijn van 36 maanden in acht heeft genomen, leidt niet tot een ander oordeel, nu uit de opzegging van 28 juli 2020 van Leen Bakker volgt dat ook Leen Bakker meent dat de franchiseovereenkomst eerst opzegbaar was tegen 1 augustus 2023. Dat [de B.V.] nu 23 maanden eerder op de hoogte was van de opzegging dan zij op grond van de voorgeschreven opzegtermijn van 13 maanden zou zijn geweest, betreft geen compensatie voor [de B.V.]. Niet is gebleken dat Leen Bakker op enig moment een vergoeding heeft aangeboden. Het in gesprek gaan met de franchisenemer over overname van de vestiging en het doen van een daarop toegespitst aanbod kan niet als zodanig worden beschouwd. Dit oordeel betekent dat Leen Bakker in verband met de beëindiging van de franchiseovereenkomst is tekortgeschoten jegens [de B.V.]. Op basis van deze tekortkoming kan [de B.V.] jegens Leen Bakker aanspraak maken op een zekere (schade)vergoeding. Al met al is het beroep van Leen Bakker op de opzeggingsbevoegdheid in de franchiseovereenkomst in de omstandigheden van dit geval niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De door [de B.V.] gestelde belangen wegen niet op tegen het zwaarwegende bedrijfseconomische belang van Leen Bakker om de franchiserelatie te beëindigen. Wel dient in de schadestaatprocedure de aan [de B.V.] toekomende vergoeding te worden vastgesteld. (rov. 6.15)
Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid vloeit voort dat de onderhuurovereenkomst, in het licht van de rechtsgeldige opzegging van de franchiseovereenkomst, ook op 31 juli 2023 zal eindigen. De schade als gevolg van de eerdere beëindiging van de onderhuurovereenkomst kan gelet op de samenhang met de beëindiging van de franchiseovereenkomst, bij de vaststelling van de aan [de B.V.] toekomende vergoeding worden meegenomen in de schadestaatprocedure. (rov. 6.19-6.20)
Zowel in het principale als in het incidentele hoger beroep zijn partijen deels in het gelijk, deels in het ongelijk gesteld. Daarin ziet het hof aanleiding om de proceskosten in hoger beroep tussen partijen te compenseren. Nu het vonnis grotendeels in stand blijft, heeft de kantonrechter [de B.V.] terecht in de proceskosten van eerste aanleg (zowel in conventie als in reconventie) veroordeeld. De vordering van [de B.V.] tot veroordeling van Leen Bakker tot terugbetaling van alles wat [de B.V.] ter uitvoering van het vonnis aan Leen Bakker heeft betaald, is daarom niet toewijsbaar. (rov. 6.31)