ECLI:NL:HR:2024:1762

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
23/01886
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de rechtsgeldigheid van de opzegging van een franchiseovereenkomst en de gevolgen voor proceskosten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Belfurn B.V. en Leen Bakker Nederland B.V. over de rechtsgeldigheid van de opzegging van een franchiseovereenkomst. Belfurn, de eiseres tot cassatie, had een franchiseovereenkomst met Leen Bakker, die in 2012 begon en in 2016 werd verlengd. Leen Bakker heeft de overeenkomst opgezegd per 31 december 2021, wat leidde tot een geschil over de toerekenbaarheid van deze opzegging en de daaruit voortvloeiende schade. De kantonrechter had de vorderingen van Belfurn in conventie afgewezen, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en Leen Bakker veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan Belfurn. De Hoge Raad heeft de proceskostenveroordeling in eerste aanleg vernietigd en de kosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De Hoge Raad heeft ook Leen Bakker veroordeeld tot terugbetaling van de door Belfurn betaalde proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een redelijke opzeggingsgrond in franchiseovereenkomsten en de gevolgen van proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/01886
Datum29 november 2024
ARREST
In de zaak van
BELFURN B.V.,
gevestigd te Zwolle,
EISERES tot cassatie, verweerster in het (deels voorwaardelijke) incidentele cassatieberoep,
hierna: Belfurn,
advocaat: A.C. van Schaick,
tegen
LEEN BAKKER NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Raamsdonkveer, gemeente Geertruidenberg,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het (deels voorwaardelijke) incidentele cassatieberoep,
hierna: Leen Bakker,
advocaten: S.M. Kingma en M.E.A. Möhring.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 9001860 \ CV EXPL 21-437 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 april 2021 en 29 december 2021;
b. de arresten in de zaak 200.306.291/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 april 2022 en 28 februari 2023.
Belfurn heeft tegen het arrest van het hof van 28 februari 2023 beroep in cassatie ingesteld.
Leen Bakker heeft (deels voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot afdoening als in de conclusie onder 5.32 vermeld.
De advocaat van Belfurn heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Belfurn en Leen Bakker hebben een franchiseovereenkomst (hierna: de franchiseovereenkomst) gesloten. Op grond van de franchiseovereenkomst exploiteert Belfurn vanaf 2012 in een eigen pand een detailhandelszaak in (onder meer) woninginrichting volgens de franchiseformule van Leen Bakker. De franchiseovereenkomst is vanaf 31 december 2016 telkens voor de duur van vijf jaar verlengd.
(ii) In de franchiseovereenkomst staat vermeld:
“19.7 Bij beëindiging van deze overeenkomst, al dan niet tussentijds en om welke reden dan ook, (…) is Leen Bakker geen goodwill verschuldigd aan de Franchisenemer.”
(iii) In de side letter bij de franchiseovereenkomst staat vermeld:

Pagina 2
Begin- en einddatum nog te bepalen
Looptijd overeenkomst 10 jaren en daarna stilzwijgende verlenging van steeds 5 jaren (...) Volgens de nieuwe concept franchiseovereenkomst zal deze ingaan per 01-01-2012. De einddatum zal niet 31-12-2016 zijn maar 31-12-2021 met een stilzwijgende verlenging van steeds 5 jaren.
(...)
Artikel 16.3:
(...) Indien één der partijen de overeenkomst op wil zeggen dient dat te geschieden per aangetekend schrijven of bij deurwaardersexploit met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste 13 maanden.
De franchisegever is slechts gerechtigd de overeenkomst op te zeggen indien van hem in redelijkheid niet kan worden gevergd de franchiseovereenkomst te laten voortduren.
De franchisegever zal dus een redelijke opzeggingsgrond moeten hebben.
(...)
Artikel 19.7:
Hoe zit het met goodwill indien de onderneming overgaat naar een door Franchisegever geaccepteerde derde?
In dat geval is er wel sprake van de mogelijkheid om goodwill te berekenen.”
(iv) In de periode van 2018 tot begin februari 2020 hebben Leen Bakker en haar franchisenemers, waaronder Belfurn, gesproken over aanpassing van de franchiseovereenkomsten met het oog op de nieuwe Wet Franchise.
(v) Op 15 juli 2020 heeft Leen Bakker aan de franchisenemers meegedeeld te gaan stoppen met de franchiseformule.
(vi) Bij brief van 28 juli 2020 heeft Leen Bakker de franchiseovereenkomst opgezegd tegen 31 december 2021 vanwege bedrijfseconomische redenen.
(vii) Leen Bakker heeft op 24 december 2020 Belfurn een voorstel gedaan tot overname van het filiaal per 1 februari 2021 tegen een vergoeding van € 935.000,--.
2.2
Belfurn vordert in conventie, na eiswijziging in hoger beroep en voor zover in cassatie van belang, (i) een verklaring voor recht dat Leen Bakker toerekenbaar tekort is geschoten jegens Belfurn door haar ongeoorloofde opzegging van de franchiseovereenkomst waardoor Leen Bakker aansprakelijk is voor de door Belfurn geleden en te lijden schade, (ii) veroordeling van Leen Bakker tot betaling van de schade die Belfurn als gevolg van de tekortkoming heeft geleden en nog zal lijden, op te maken bij staat, en (iii) een verklaring voor recht dat Belfurn de franchiseovereenkomst rechtsgeldig (buitengerechtelijk) partieel heeft ontbonden dan wel alsnog partieel ontbindt.
Leen Bakker vordert in reconventie, voor zover in cassatie van belang, een verklaring voor recht dat zij de franchiseovereenkomst met Belfurn per 31 december 2021 rechtsgeldig heeft beëindigd.
2.3
De kantonrechter heeft de vorderingen van Belfurn in conventie afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. In reconventie heeft de kantonrechter, voor zover in cassatie van belang, voor recht verklaard dat Leen Bakker de franchiseovereenkomst rechtsgeldig heeft beëindigd per 31 december 2021 en dat de overeenkomst per die datum eindigt, met veroordeling van Belfurn in de proceskosten.
2.4
Het hof [1] heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd. Het heeft in conventie voor recht verklaard dat Leen Bakker gehouden is tot betaling aan Belfurn van een (schade)vergoeding en Leen Bakker veroordeeld tot betaling van die (schade)vergoeding, nader op te maken bij staat, en voor het overige het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof heeft in reconventie, voor zover in cassatie van belang, voor recht verklaard dat Leen Bakker de franchiseovereenkomst rechtsgeldig heeft beëindigd per 31 december 2021.
2.5
Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd en de proceskostenveroordeling in eerste aanleg in stand gelaten. Het hof heeft aan dat oordeel het volgende ten grondslag gelegd.
Zowel in het principale als in het incidentele hoger beroep zijn partijen deels in het gelijk, deels in het ongelijk gesteld. Daarin ziet het hof aanleiding om de proceskosten in hoger beroep tussen partijen te compenseren. Nu het vonnis grotendeels in stand blijft, heeft de kantonrechter Belfurn terecht in de proceskosten van eerste aanleg (zowel in conventie als in reconventie) veroordeeld. De vordering van Belfurn tot veroordeling van Leen Bakker tot terugbetaling van alles wat Belfurn ter uitvoering van het vonnis aan Leen Bakker heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente, is gelet op het voorgaande niet toewijsbaar. (rov. 6.26)

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1
Onderdeel 2 van het middel klaagt over het oordeel van het hof in rov. 6.26 dat de kantonrechter Belfurn terecht heeft veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg in conventie en reconventie.
3.2
De klacht slaagt. De vorderingen in eerste aanleg en in hoger beroep zijn grotendeels gelijkluidend, zodat het onbegrijpelijk is dat het hof tot het oordeel komt dat Belfurn in eerste aanleg (overwegend) in het ongelijk is gesteld en daarmee terecht in de proceskosten in eerste aanleg is veroordeeld, terwijl het hof in hoger beroep aanleiding ziet om de proceskosten te compenseren omdat partijen deels in het gelijk, deels in het ongelijk zijn gesteld. De Hoge Raad kan zelf op dit punt de zaak afdoen door te beslissen zoals hierna weergegeven.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft, mede gelet op de uitspraak van vandaag in de samenhangende zaak met nummer 23/01896 [2] , niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

De klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft, mede gelet op de uitspraak van vandaag in de samenhangende zaak met nummer 23/01896 (zie hiervoor in 3.3), niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 28 februari 2023 voor zover daarin de proceskostenveroordeling in eerste aanleg is bekrachtigd en de vordering van Belfurn tot terugbetaling van hetgeen zij ter uitvoering van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg aan Leen Bakker heeft betaald, is afgewezen;
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 december 2021 voor zover daarin Belfurn in de proceskosten is veroordeeld;
- compenseert de proceskosten in eerste aanleg in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- veroordeelt Leen Bakker tot terugbetaling van hetgeen Belfurn ter uitvoering van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg aan Leen Bakker heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat Belfurn heeft betaald;
- veroordeelt Leen Bakker in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Belfurn begroot op € 963,73 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Leen Bakker deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
in het incidentele beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt Leen Bakker in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Belfurn begroot op € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Leen Bakker deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, F.J.P. Lock, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
29 november 2024.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 28 februari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:660.