Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 juni 2022 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“1. Ik heb mijn onderzoekwensen, die zien op het horen van verschillende personen als getuigen, al eerder kenbaar gemaakt en bij mail van 17 juni jl. vast nader gemotiveerd. Ik ben nu voornemens om deze verzoeken nog verder toe te lichten, omdat de verdediging inziet hoe belangrijk deze zijn voor de verdere inhoudelijke behandeling en voor zowel een eventuele bewezenverklaring als een eventuele strafmaat.
2. Aan cliënt is in eerste aanleg naast een forse gevangenisstraf, de TBS-maatregel opgelegd. Een zeer zware maatregel die niet al te lichtvaardig opgelegd kan worden. Om hiertoe te komen heeft de rechtbank zich gebaseerd op het PBC-rapport over cliënt, waartoe gebruik is gemaakt van informatie van diverse referenten. Het is hierbij van belang om te vermelden dat cliënt uitdrukkelijk geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek naar zijn geestesvermogens. De TBS-maatregel is derhalve in weerwil van dit niet-meewerken opgelegd. (...)
3. Ten aanzien van al het zojuist door mij naar voren gebrachte bestaan goede redenen om de door mij eerder naar voren gebrachte personen nader te horen, omdat dit hun betrokkenheid gedurende het onderzoek een directe relatie heeft tot zowel de bewezenverklaring als de strafmaat. Ik zal dat u uitleggen.
(...)
Referenten PBC-rapport:
12. De verdediging heeft al eerder gemotiveerd dat de TBS-maatregel is opgelegd in weerwil van het feit dat [verdachte] geen medewerking aan het onderzoek naar zijn geestesvermogens heeft gegeven. De over hem uitgebrachte rapportages zijn in belangrijke mate geënt op referenten in het zogeheten milieuonderzoek, welke is gebruikt voor het PBC-rapport. Hieronder zijn referenten waarmee [verdachte] sinds jaar en dag geen contact meer heeft. De stelling van cliënt is dat deze getuigen op gelijke voet moeten worden ondervraagd als getuigen die rechtstreeks aan de bewijsvoering raken.
13. Als reactie hierop heeft het OM bij monde van de A-G gesteld dat voor wat betreft het verzoek om deze referenten te horen, de door hen afgelegde verklaringen de bewijsvoering niet raken. Deze zouden enkel zien op de vragen die de strafmaat (en de in dat kader opgelegde maatregel) raken. Ze worden ook niet gebruikt voor de bewezenverklaring. Bovendien heeft de rechtbank volgens het OM in eerste aanleg al opgemerkt dat deze referenten zijn gehoord omdat cliënt weigerde mee te werken aan het onderzoek. Op verzoek van de verdediging hebben toen twee onafhankelijke deskundigen het PBC-rapport beoordeeld. Het ligt volgens het OM daarnaast op de weg van de verdediging om recente informatie zelf aan te dragen door bijvoorbeeld mee te werken aan het onderzoek danwel referenten aan te dragen. Dat een aantal referenten geen recente informatie over cliënt kunnen gegeven maken de conclusies van de deskundigen niet minder juist of volledig, zo redeneert de A-G tenslotte.
14. Ik heb reeds bij de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg een verzoek gedaan om alle referenten te horen die informatie hebben verstrekt ten behoeve van het milieuonderzoek dat deel uitmaakt van het onderzoek door het PBC. De rechtbank zag toen geen aanleiding tot het horen van de referenten, omdat dergelijke personen niet op een lijn te stellen zouden zijn met getuigen die belastend hebben verklaard ten aanzien van cliënt. Toch persisteer ik bij dit verzoek. Ik zal u nader uitleg geven. Het draait uiteindelijk om de vraag of met dit rapport een goede basis kan worden gevonden voor het advies dat uw Hof volgens artikel 37a WvSr in aanmerking moet nemen om een TBS-maatregel te kunnen opleggen.
15. De verdediging trekt de betrouwbaarheid in twijfel van de verklaringen van de referenten, en is bovendien de mening toegedaan dat op basis van het geheel aan verklaringen en de hieruit getrokken conclusies niet tot de advisering van de TBS-maatregel kan worden gekomen.
16. Niet blijkt uit het rapport dat de door de referenten ingebrachte informatie is geverifieerd op juistheid, of dat zelfs maar gevraagd is naar de huidige relatie tussen referenten en cliënt, of naar hoe regelmatig referenten en cliënt contact onderhielden of elkaar zagen in de periode voorafgaand aan de feiten. De verdediging is de mening toegedaan dat een milieuonderzoek als beperkt en onvolledig moet worden beschouwd als de gegeven informatie over de levensloop van cliënt en de relaties die hij hierin heeft opgedaan en vormgegeven niet geverifieerd zijn of kunnen worden. Het is daarbij onduidelijk hoe de door de referenten opgegeven informatie geïnterpreteerd is, en of rekening wordt gehouden met mogelijke belangen die vrienden en familie hebben hierbij.
17. Het milieuonderzoek is verder beperkt in de zin dat uit het PBC-rapport blijkt dat de referenten niet uitgebreid met de milieuonderzoeker in gesprek wilden en dat meerdere onderwerpen niet besproken konden worden. Ik citeer: “Het betreft zodoende een mogelijke fragmentarische weergave van de levensloop van betrokkene en er is naar alle waarschijnlijkheid geen concreet beeld ontstaan.” Dit terwijl het zo duidelijk is dat een totaalbeeld over een verdachte, en dus ook over cliënt nu, belangrijk is. Het milieuonderzoek is maar één element dat hieraan kan bijdragen.
18. Cliënt heeft zelf medewerking aan het onderzoek geweigerd. Dat wil echter niet zeggen dat hem geen verificatie mogelijkheden gegeven moeten worden. Meerdere verklaringen van referenten kloppen namelijk feitelijk niet: de ouders van cliënt zouden verklaard hebben dat hij moeite heeft om langdurig aan het werk te blijven omdat hij in de interactie met anderen onhebbelijk is. Cliënt heeft echter reeds 15 jaar geen contact met zijn ouders en zij kunnen hierover dan ook geen betrouwbare uitspraken doen. Ook de informatie vanuit de ouders dat hij zou leiden aan stemmingsproblematiek in zijn jeugd is niet relevant voor hoe cliënt nu omgaat met de donkere dagen in de herfst en winter.
19. Cliënt heeft sinds zijn puberteit – rond de 14, 15 jaar – al geen contact meer met zijn ouders. Zij worden als primaire referenten opgevoerd. Juist rondom en na deze leeftijd wordt het ontwikkelingsproces van personen in gang gezet. Niemand is als volwassene nog de persoon die je als tiener was, niet qua denkbeelden en niet qua gedrag. Ook zijn ex-schoonouders heeft hij al meer dan tien jaar gezien. Dat is wederom een zodanig tijdsspanne dat wat door deze referenten ingebracht is hoogstwaarschijnlijk geen enkele relevantie of actualiteit kan bevatten. Met zijn kinderen heeft cliënt helaas ook geen contact meer, sinds zij 6 en 9 jaar waren, zodat zij in een stabiele omgeving konden opgroeien. Hoewel voor het bevragen van familieleden en vrienden als referenten geen toestemming van cliënt nodig was, wist hij niet eens dat zijn moeder heeft meegewerkt.
20. Het PBC-rapport is tot stand gekomen via observaties en collaterale informatie. Hierdoor is tot de conclusie gekomen dat bij cliënt sprake is van alcoholmisbruik, een persoonlijkheidsstoornis, borderline en agressieproblematiek. Dat zijn ingrijpende verwijzingen. De rapporteurs stellen bovendien dat ook het risico op recidive van het gebruik van geweld op korte en langere termijn zal blijven bestaan. Dat ligt uiteindelijk aan de grondslag aan het inzetten van een langer durend, klinisch behandeltraject en het advies van TBS met verpleging van overheidswege.
21. De fundering bestaande uit verklaringen van derden is onvoldoende gezien deze ingrijpende verwijzingen. Temeer omdat blijkt dat cliënt geen opvallend negatieve aspecten laat zien bij groepsobservaties en zich psychisch evenwichtig toont bij de observatie. Hij komt hieruit niet naar voren als een persoon met heftige stoornissen zoals is voorgehouden door de referenten.
22. Het rapport adviseert om een TBS-maatregel op te leggen. Dit allemaal op basis van niet-actuele informatie over cliënt, waarbij geen wederhoor plaats heeft kunnen hebben. Uiteindelijk hebben de deskundigen hun conclusies ook getrokken op basis van informatie van referenten aan derden. De relaties tussen cliënt en deze referenten worden stuk voor stuk gekenmerkt door echtscheidingsproblematiek en complexe omgangsregelingen, waar cliënt bovendien niet in zijn eentje debet aan is. Het merendeel van de gehoorde personen koestert een persoonlijke wrok tegen cliënt. Het is onbestaanbaar om een dusdanig zware maatregel op te leggen op basis van deze bias die onder de referenten bestaat. Ik kan me voorstellen dat onderzoekers soms te maken krijgen met referenten die hun geliefde een hand boven het hoofd willen houden en ze willen behoeden voor een zware straf, wat ongetwijfeld vervelend is.
23. Ik durf te betogen dat hier sprake is van een veel ernstiger situatie: deze referenten hebben ofwel geen idee meer van wie cliënt als persoon tegenwoordig is, of ze hebben vanwege een vervelend verleden nog een appeltje met hem te schillen. Daarom hamert de verdediging zo op het kunnen horen van deze mensen als getuige, omdat op grond van hun opgegeven referenties cliënt wordt weggezet als onberekenbare, recidivegevaarlijke man vol psychische problematieken, terwijl de werkelijkheid totaal anders is.
24. Het blijkt dat de psycholoog de indruk had dat er geen sprake was van psychiatrie in engere zin, en dat de psychiater op grond van het korte contact en gebrek aan informatie helemaal geen conclusies kon trekken. Zij kunnen beide niet beoordelen of cliënt aan een psychische stoornis leidt. Er wordt in het rapport ook gesteld dat uitsluitend de observatie geen aanleiding biedt om een persoonlijkheidsstoornis te diagnosticeren danwel uit te sluiten, door te veel ontbrekende gegevens. Het lijkt mij niet de gewezen weg om deze leemte met referenten in te vullen.
25. Bovenstaande houdt in dat diagnostische conclusies getrokken worden op basis van referentenverklaringen, nu ze niet volgen uit de observatie door deskundigen. Ik vind het verwonderlijk dat zulke verstrekkende uitspraken en diagnostische conclusies als een persoonlijkheidsstoornis met borderline, narcistische en antisociale kenmerken worden gevormd op basis van informatie van derden uit het verleden, en niet op basis van actuele, daadwerkelijke symptomen die tot een dergelijk ziektebeeld zouden bijdragen en die worden geobserveerd door hiertoe opgeleide deskundigen. Elders in het rapport wordt gesproken van sterke aanwijzingen voor psychische stoornissen, terwijl deze stoornissen later meer als voldongen feit worden gepresenteerd.
26. Cliënt heeft inderdaad zijn medewerking aan het opstellen van een PBC-rapport, om de verdediging moverende redenen, geweigerd. Het kan zijn dat daardoor een leemte is ontstaan in de conclusies omtrent de geestesgesteldheid van cliënt. Het is echter niet verdedigbaar voor het OM of deze onderzoekers om de leemte dan maar te vullen met alles wat voorhanden is, in een – zo lijkt het – poging om met een compleet verhaal te komen.
27. Nu deze TBS-maatregel beschouwd de facto vrijheidsbeneming inhoudt, die bovendien in potentie zeer lang kan duren, moet de verdediging de gelegenheid krijgen om de referenten die aan de basis hiervan liggen – onder ede – te horen als getuige. Het OM heeft aangevoerd dat de verklaringen van de referenten niet aan de bewezenverklaring raken, maar enkel aan de strafmaat, en dat het daarom geen noodzaak ziet tot het horen van de referenten als getuigen. De verdediging betoogt dat daarom juist wel een noodzaak tot horen bestaat, omdat de strafmaat een zeer wezenlijke en ingrijpende vrijheidsbenemende maatregel inhoudt.
28. In de zaak M. tegen Duitsland heeft het EHRM besloten dat het bestempelen van vrijheidsbeneming als een maatregel niet tot het buiten toepassing laten van de procedurele voorschriften rond een criminal charge bezigt.
29. In Dodoja versus Kroatië is bovendien bepaald dat het ondervragingsrecht niet enkel van belang is voor de bewezenverklaring, maar tevens voor de severity of sentence, waar een TBS-maatregel absoluut deel van uitmaakt.
30. De verdediging wil deze referenten nader bevragen over hun relatie met cliënt, specifiek hun relatie in de afgelopen paar jaren voorafgaand aan het feitencomplex. Op basis daarvan is pas een conclusie te trekken of de afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn en als collaterale informatie een grondslag kunnen bieden voor een dergelijk advies tot oplegging van een zeer verstrekkende maatregel.”