Door mij werd onderzoek verricht aan de op de eettafel aangetroffen goederen (foto 26)
Ik zag dat zich op een steriel laken de volgende goederen lagen:
- Een “GAMMA” zakmes (foto 27)
- Een Nokia gsm voorzien van een T-Mobile SIM kaart (foto’s 28 t/m 30)
- Een middels tape aan elkaar verbonden Power bank en dual band wifi Hotspot (foto 31)
- Een Power bank (foto 32)
- Een zwartkleurige kabel met zwartkleurige tape (foto 33)
- Middels zwart kleurige tape aan elkaar verbonden USB kabel, nest camera, camerahouder en plastic deksel (foto’s 34 t/m 36)
- Een plastic bakje met inhoud: grijskleurige usb kabel, diverse schroeven, 5 stuks witkleurige modelleerklei en een gebruiksaanwijzing modelleerklei op witkleurig papier (foto’s 37 t/m 39)
- Een A4 enveloppe (foto 44)
Door mij werd onderzoek verricht aan de op de grond aangetroffen actekoffer (foto’s 40 t/m 42):
2.2.3Het hof heeft over de bewezenverklaring verder overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder – deels met de rechtbank – als volgt.
Door de verdediging wordt niet betwist dat verdachte samen met een ander op 21 augustus 2018 in de eetzaal van gebouw 172 op de Legerplaats te Oldebroek een koffer met inhoud onbeheerd heeft achtergelaten en zich vervolgens die dag tijdens een telefoongesprek met [betrokkene 2] en [betrokkene 4] heeft voorgedaan als [betrokkene 1].
Is er sprake van een nepbom?
Het hof dient eerst te beoordelen of de koffer met inhoud een voorwerp is als bedoeld in artikel 142a van het Wetboek van Strafrecht. Voldoende is dat het voorwerp gelijkenis vertoont met een voorwerp dat een ontploffing kan doen veroorzaken. De vraag is dus kort gezegd of verdachte een voorwerp heeft achtergelaten dat (op het eerste gezicht) voor een bom door kan gaan. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat voor de beoordeling hiervan de gesloten koffer niet los kan worden gezien van de inhoud van deze koffer. Bij de beoordeling gaat het hof dus uit van dat wat verdachte in de eetzaal heeft achtergelaten, een koffer met inhoud.
Verbalisant [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij omstreeks 12.34 uur een melding ontving over een onbeheerde koffer in de eetzaal. Er was toen al personeel van de Defensie Bewakings- en Beveiligings Organisatie (DBBO) aanwezig en de ruimte rondom de koffer was afgezet met afzetlint. Een Teamleider Explosieven Verkenner (TEV) was onderweg. [betrokkene 2] heeft zorg gedragen voor ontruiming van de eetzaal. Na de komst van de TEV heeft [betrokkene 2] tweemaal gebeld met het telefoonnummer dat op het naamlabel (“[betrokkene 1]”) van de koffer vermeld stond. De oproepen werd niet beantwoord. Enkele minuten later werd [betrokkene 2] gebeld met vermelding van dit telefoonnummer. Een man zei: “Met [betrokkene 1], je belt zeker voor de koffer.” [betrokkene 2] heeft dat bevestigd en gemeld dat de koffer als verdacht object werd beschouwd. Hierna heeft hij de telefoon aan zijn collega [betrokkene 4] gegeven. [betrokkene 4] heeft de man kenbaar gemaakt dat hij de Teamleider Explosieven Verkenner was. Deze [betrokkene 4] hoorde een mannenstem op vragen antwoorden dat hij (‘[betrokkene 1]’) de koffer had laten staan, samen met [betrokkene 5] op de kazerne was geweest en dat beiden bij de MIVD werkten. Hij gaf op geboren te zijn in Apeldoorn op 20 juni 1958 en zou met een vriendin wonen op een vakantiepark in Apeldoorn, waarvan hij het adres niet wist. Zijn peoplesoft nummer wist hij zo niet en hij was op dezelfde manier als altijd op het kazerneterrein gekomen. Gevraagd naar de inhoud van de koffer antwoordde ‘[betrokkene 1]’ dat daarin defensiepapieren, een camera en een plastic doosje zaten. Toen [betrokkene 4] ‘[betrokkene 1]’ vroeg naar de naam van zijn leidinggevende heeft ‘[betrokkene 1]’ gezegd dat hij ‘hier geen zin in had’, waarop ‘[betrokkene 1]’ de verbinding heeft verbroken.
[betrokkene 4] heeft hierop de door ‘[betrokkene 1]’ opgegeven namen [betrokkene 1] en [betrokkene 5] uitgezet bij de Real Time Intelligence Desk van de Koninklijke Marechaussee. Hieruit kwam naar voren dat beide namen niet bekend waren binnen het Ministerie van Defensie en de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst.
Naar aanleiding van deze bevindingen heeft [betrokkene 4] een analyse uitgevoerd waarvan de uitkomst was “verdachte situatie ja / wel dreiging”. Hierop heeft hij een afzetting gerealiseerd van 50 meter en het gebouw laten ontruimen.
Vervolgens is er een hondengeleider explosieven, [betrokkene 6], ingeschakeld. Hij heeft met zijn gecertificeerde speurhond explosieven onderzoek uitgevoerd op de koffer. [betrokkene 6] concludeerde naar aanleiding hiervan dat de hond geen geurherkenning had van een hem aangeleerde explosieve stof. Hierop heeft [betrokkene 6] de koffer geopend. In de koffer trof hij – voor zover hij kon zien – aan:
- een camera met een brandend groen lampje, die vast zat met zwart tape;
- een plastic bakje, dat met zwart tape zat vastgemaakt, van ongeveer 20 x 15 x 5 cm met een deksel;
- in het bakje losse metalen voorwerpen, zoals moeren;
- onder de metalen voorwerpen een wit kleiachtig organisch materiaal;
- in het vak boven in de koffer nog 2 voorwerpen, die hij niet nader kon duiden;
- een witte kabel die door de koffer heen liep.
Nadat [betrokkene 6] zijn waarnemingen deed heeft hij IED (Improvised Explosive Device) geroepen.
Hierop heeft de Explosieven Opruimings Dienst Defensie (EODD) nader onderzoek gedaan met onder meer een robot. Uiteindelijk is na onderzoek om 22.13 uur het sein “veilig” gegeven.
Na onderzoek na inbeslagname van de koffer bleek hier in te zitten:
- Aan de binnenzijde stukken zwartkleurig tape en in een binnenvakje bevond zich een witkleurig USB-kabel;
- Zakmes, merk Gamma;
- GSM, merk Nokia, voorzien van een T-mobile simkaart;
- Powerbank en een dualband WiFi hotspot (met tape aan elkaar verbonden);
- Powerbank;
- Kabel, zwartkleurig, met zwartkleurig tape;
- USB-kabel, Nest-camera, camerahouder en plastic deksel (met zwartkleurig tape aan elkaar verbonden);
- Plastic bakje met inhoud: grijskleurig USB-kabel, diverse schroeven, 5 stuks witkleurig modelleerklei en een gebruiksaanwijzing modelleerklei op witkleurig papier;
- A4 enveloppe;
- 23 stuks A4 vellen met diverse foto’s en teksten.
In het dossier bevinden zich foto’s van de koffer met inhoud. Deze foto’s zijn besproken ter zitting van het hof. Onder meer is gesproken over de telefoon die blijkens de foto’s zich bevond in het plastic bakje. Eén van de besproken foto’s staat op pagina 0164 van het dossier.
(...)
Aan de buitenzijde van de koffer bevond zich een naam/adreslabel. Op het label was geschreven: [betrokkene 1] 06-[telefoonnummer].
Verdachte heeft over de inhoud van het koffertje tijdens de zitting in hoger beroep herhaald dat het een ‘Bassie en Adriaan-achtige’ nepbom was. Het was geen nepbom in juridische zin, aldus verdachte. Hij heeft zodanige voorwerpen uitgekozen dat het meteen duidelijk zou zijn dat het geen echte bom was. Zo zat de gebruiksaanwijzing van de klei nog in het doosje waarin de klei was verpakt. Ook heeft hij een stapel papieren in de koffer – bovenop de overige inhoud – gedaan, betreffende artikelen over zijn eerdere reportages over gebrekkige beveiliging van defensieterreinen, met daarop onder meer zijn foto. In de koffer zat daarnaast een draaiende camera en aan de koffer zat een label met de naam [betrokkene 1]. Volgens verdachte had door al deze elementen snel duidelijk moeten zijn dat het geen terroristische aanslag was en dat verdachte de persoon was die zij zochten.
Naar het oordeel van het hof volgt uit het oproepen van beveiligingspersoneel en een TEV, het afzetten van het gebied rond de koffer en het ontruimen van de eetzaal dat al voor het telefoontje met (naar later bleek) verdachte en het openen van de koffer sprake was van een situatie die door de betrokkenen als verdacht werd beschouwd en dat rekening werd gehouden met de mogelijke aanwezigheid van een explosief in de koffer. Met de rechtbank overweegt het hof dat het een feit van algemene bekendheid is dat bomaanslagen in veel gevallen worden gepleegd met bommen die zijn geplaatst in (onbeheerd achtergelaten) koffers of tassen. Door tijdens het telefoongesprek een valse naam, valse geboortedatum en -plaats op te geven en bovendien te beweren dat hij en zijn mededader bij de MIVD werkten, heeft hij meerdere rookgordijnen opgeworpen. Uit eerdergenoemde reactie van [betrokkene 4] blijkt ook dat dit telefoongesprek heeft bijgedragen aan zijn conclusie dat er sprake was van een dreiging.
Ter zitting in hoger beroep is verdachte nader bevraagd over de redenen voor het plaatsen van bepaalde voorwerpen in de koffer. Over de metalen schroefjes heeft hij verklaard dat dit was om eventuele beveiliging door middel van een scanapparaat op het terrein te kunnen testen. Over de mobiele telefoon heeft hij verklaard dat de personen die de koffer onderzochten hiermee hadden kunnen bellen. Ten aanzien van de aanwezigheid van de klei heeft verdachte verklaard dat dit was om het ‘Bassie en Adriaan-gehalte’ van de ‘nepbom’ te verhogen. Het bakje en de camera waren met zwart tape vastgemaakt zodat de camera stabiel in de koffer bleef zitten.
Met de rechtbank komt het hof tot het oordeel dat verdachte een nepbom - een voorwerp in de zin van artikel 142a Wetboek van Strafrecht - heeft gebruikt. Gelet op de combinatie van voorwerpen in de koffer, de koffer zelf, de wijze waarop de objecten in de koffer zijn vastgemaakt met zwart tape en de omstandigheden waaronder de koffer onbeheerd in de eetzaal van gebouw 172 op de Legerplaats bij Oldebroek is achtergelaten, is het hof van oordeel dat er sprake is van een voorwerp dat sterke gelijkenis vertoont met een voorwerp dat een ontploffing kan doen veroorzaken. Zoals eerder opgemerkt is het een feit van algemene bekendheid dat bomaanslagen in veel gevallen worden gepleegd met bommen die zijn geplaatst in (onbeheerd achtergelaten) koffers of tassen. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat mobiele telefoons als onderdeel van een ontsteker voor een bom kunnen worden gebruikt, dat kleine metalen voorwerpen worden verwerkt in spijkerbommen en dat voor kneedbommen materialen gebruikt worden die qua uiterlijk overeenkomsten vertonen met de aangetroffen klei.
Met de rechtbank is het hof verder van oordeel dat de papieren die verdachte in de koffer heeft gedaan niet de dreiging die van de nepbom uitging konden wegnemen. Hetzelfde geldt voor de aanwezigheid van een draaiende camera. Het hof begrijpt dat verdachte de camera in de koffer heeft geplaatst om beelden voor zijn uitzending te maken, maar deze intentie staat los van de indruk die een draaiende camera met een brandend lampje – in combinatie met de andere voorwerpen in de koffer – kan maken op de vinder van de koffer. Het hof merkt op dat het bij aanslagen niet ongebruikelijk is om de actie te filmen. Ten aanzien van het in de koffer aanwezige stapeltje papieren – waarbij het ook om andere papieren gaat dan die rechtstreeks te linken zijn aan het programma van verdachte – overweegt het hof dat nergens in die papieren staat dat het slechts gaat om een nepbom en/of dat het om een actie van verdachte gaat. Daarnaast is het moeilijk voorstelbaar dat bij het aantreffen van een onbeheerde koffer met een inhoud als eerder beschreven, teksten of afbeeldingen op bijgevoegde papieren rustig zullen worden bekeken of kunnen maken dat de situatie direct als minder bedreigend wordt ingeschat. Zij doen immers op zich niet af aan de samenstelling van de nepbom en het beeld dat daarmee wordt opgeroepen.
Ook het toevoegen (of het niet verwijderen) van de gebruiksaanwijzing voor de klei heeft geen invloed gehad op de dreiging die van de nepbom uitging. Die gebruiksaanwijzing zat immers onder de klei en werd pas zichtbaar nadat het na onderzoek van de EODD veilig was gebleken om de inhoud van de koffer nader te onderzoeken.
Het hof concludeert dat verdachte een voorwerp als bedoeld in artikel 142a Wetboek van Strafrecht heeft achtergelaten in de eetzaal.
Heeft verdachte het oogmerk gehad een ander ten onrechte te doen geloven dat met het voorwerp (te weten de koffer met inhoud) een ontploffing kon worden teweeggebracht?
Verdachte stelt nimmer de bedoeling te hebben gehad om mensen te doen denken dat het daadwerkelijk ging om een voorwerp dat kon ontploffen en stelt er juist alles aan te hebben gedaan om dit te voorkomen.
Hetgeen verdachte stelt komt niet overeen met de feiten. Toen verdachte (kort nadat de door verdachte geplaatste koffer was aangetroffen) de Teamleider Explosieven Verkenner ([betrokkene 4]) aan de telefoon had, heeft verdachte niet kenbaar gemaakt wie hij was. Ook heeft hij niet kenbaar gemaakt dat de koffer met inhoud ongevaarlijk was. Verdachte heeft tijdens het telefoongesprek gebruik gemaakt van een valse naam en zodanige informatie gegeven dat het gevoel van dreiging (bij onder andere [betrokkene 4]) juist sterker werd.
Daarnaast heeft verdachte – en dit is tevens doorslaggevend voor het bewijs van tenlastegelegde oogmerk – zodanige voorwerpen uitgekozen en zodanig verpakt en achtergelaten in de eetzaal van gebouw 172 op de legerplaats bij Oldeboek dat anderen (zoals [betrokkene 6], werkzaam als hondengeleider Explosieven) serieus rekening hielden (en konden houden) met de aanwezigheid van een echte bom, waardoor de EODD werd ingeschakeld en andere maatregelen werden getroffen. Gelet op de plaatsing, aard en wijze van verpakking van die voorwerpen door verdachte, kan het niet anders zijn dan dat verdachte heeft beseft en ook de bedoeling heeft gehad dat de koffer met inhoud werd gezien zoals deze (door bijvoorbeeld [betrokkene 6]) werd gezien, namelijk als een geïmproviseerd explosief.
Naar het oordeel van het hof kan dus bewezen worden dat verdachte het oogmerk heeft gehad een ander ten onrechte te doen geloven dat een ontploffing kon worden teweeggebracht met de door hem geplaatste koffer met inhoud.”
2.3.3De toelichting bij de derde nota van wijziging bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 22 december 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima, Stb. 2006, 11, waarbij artikel 142a Sr is ingevoerd, houdt over artikel 142a Sr onder meer in:
“Deze derde nota van wijziging introduceert, naast een aantal wijzigingen van technische aard, een afzonderlijke strafbaarstelling van de valse bommelding en het plaatsen van een nep-bom. (...)
Wat betreft het oogmerk verdient het navolgende de aandacht. Het oogmerk heeft de in het Wetboek van Strafrecht gebruikelijke betekenis. Benadrukt moet worden dat ook de personen die «voor de grap» een valse bommelding doen met het in de voorgestelde bepaling vervatte oogmerk handelen. Ook in dat geval is het oogmerk erop gericht om een ander te doen geloven dat ergens een bom is.
Het oogmerk kan worden bewezen met een bekennende verklaring van de verdachte; een bekennende verklaring is bewijsrechtelijk gezien echter zeker niet zonder meer noodzakelijk. Het oogmerk kan, bij ontkennende verdachten, ook uit de omstandigheden worden afgeleid. Als het opsporingsonderzoek bijvoorbeeld aantoont dat het de verdachte is geweest die de valse bommelding heeft gedaan, en op de aangegeven plaats is geen bom aangetroffen, dan is het oogmerk daarmee min of meer gegeven.”
(Kamerstukken II 2003/04, 28484, nr. 23, p. 2-3.)