Uitspraak
1.Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M. van Kimmenaede, heeft een verweerschrift ingediend.
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk gereageerd.
2.Uitgangspunten in cassatie
Het voorbewerken houdt in dat een specifiek op het productieproces van de tegels afgestemde samenstelling van diverse grondstoffen, waaronder klei, zand en veldspaat, vermengd met water, fijn genoeg wordt gemalen, gehomogeniseerd en gezuiverd tot een vloeibare substantie, aangeduid als slurry (hierna: de slurry). Met gebruikmaking van sproeidrogers wordt vervolgens het in de slurry aanwezige vocht met 95 procent verminderd waardoor zich een vast materiaal in de vorm van korrels vormt, aangeduid als granulaat.
Het granulaat wordt geperst in de vorm van tegels die in ovens worden gedroogd en gebakken.
Tegelijk met de hiervoor bedoelde verzoeken om teruggaaf van energiebelasting heeft belanghebbende verzocht om teruggaaf van de onder de naam opslag duurzame energie geheven heffing op aardgas. Uit artikel 1, lid 3, van de Wet opslag duurzame energie (tekst 2017; hierna: de Wet ODE) volgt namelijk dat ter zake van deze opslag de bepalingen uit de Wbm met betrekking tot onder meer de heffing en teruggaaf van energiebelasting, van overeenkomstige toepassing zijn.
3.De oordelen van het Hof
Verder noopt Richtlijn 2003/96/EG [2] (hierna: de Energiebelastingrichtlijn) naar het oordeel van het Hof evenmin tot de door de Inspecteur bepleite uitleg. Ook in de relevante bepaling uit de Energiebelastingrichtlijn wordt immers het begrip ‘vervaardiging’ gebruikt zonder beperking tot het deelproces dat de Inspecteur voorstaat, en voor een dergelijke beperking zijn ook geen aanknopingspunten te vinden in de NACE-nomenclatuur, waarnaar in die richtlijnbepaling wordt verwezen.
4.Beoordeling van het middel
Volgens artikel 2, lid 4, aanhef en letter b, vijfde streepje, van de Energiebelastingrichtlijn is deze richtlijn evenwel niet van toepassing op het gebruik van energieproducten en elektriciteit voor mineralogische procedés.
Daaronder worden blijkens deze bepaling verstaan de procedés die in Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad van 9 oktober 1990 betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap [3] zijn ondergebracht onder code DI 26 “Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale producten” van de Nomenclature statistique des activités économiques dans la Communauté Européenne (de zogenoemde NACE-nomenclatuur).
Het bepaalde in artikel 2, lid 4, aanhef en letter b, vijfde streepje, van de Energiebelastingrichtlijn brengt met zich dat het de lidstaten vrijstaat om al of niet belasting te heffen op energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor deze mineralogische procedés.
Met de invoering van de vrijstelling voor mineralogische procedés per 1 januari 2017 – door invoeging van een nieuw lid 4 in artikel 64 van de Wbm – heeft de wetgever evenwel gebruikgemaakt van de hiervoor in 4.2.2 aan de lidstaten gelaten vrijheid om energieproducten zoals aardgas dat door bedrijven wordt gebruikt voor bepaalde mineralogische procedés, niet in de heffing van belasting te betrekken.
Verder heeft het Hof van Justitie in punten 38 en 40 van het arrest Omya verduidelijkt dat een productieactiviteit van sectie C (“Industrie”) van de NACE-nomenclatuur zich onderscheidt van de andere activiteiten die onder de andere rubrieken van deze nomenclatuur vallen, waaronder sectie B (“Winning van delfstoffen”), doordat sprake is van een fysische of chemische verwerking van materialen tot nieuwe producten, waarbij het zowel kan gaan om eindproducten, dat wil zeggen producten die klaar zijn om te worden gebruikt of verbruikt, als om halffabricaten, dat wil zeggen producten die deel uitmaken van de samenstelling van een ander product.
Het is, gelet op het arrest Omya, niet voor redelijke twijfel vatbaar dat voor de door het middel verdedigde rechtsopvattingen zoals hiervoor in 4.1 weergegeven, geen steun is te ontlenen aan het Unierecht.