ECLI:NL:HR:2024:1696

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
23/01246
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige pleegdochter door verdachte, meermalen gepleegd

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 21 maart 2023. De zaak betreft ontucht met een 13-jarige en 16-jarige pleegdochter door een 36-jarige verdachte, waarbij de feiten meermalen zijn gepleegd. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij werd veroordeeld voor de gepleegde feiten onder artikel 245 (oud) en 247 (oud) jo. 248.2 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld, waarbij de verdediging zich richtte op bewijsklachten, waaronder innerlijke tegenstrijdigheid met betrekking tot de pleegperiode en de redengevendheid van bewijsmiddelen die betrekking hebben op andere plaatsen dan de pleegplaats. Daarnaast was er een vordering van de benadeelde partij ter zake van immateriële schade, waarbij de vraag werd opgeworpen of het recht op immateriële schadevergoeding is gestoeld op artikel 6:106.a of 6:106.b van het Burgerlijk Wetboek.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01246
Datum19 november 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 21 maart 2023, nummer 22-000646-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat in 's-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] heeft M.J. de Vries, advocaat in Groningen, een verweerschrift ingediend.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 november 2024.