Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
19 november 2024.
Hoge Raad
Op 19 november 2024 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 24/01360. Het beroep in cassatie was ingesteld door de klaagster, die zich richtte tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 28 maart 2024. De klaagster had een beklag ingediend op basis van artikel 552a in samenhang met artikel 5.1.11 van het Wetboek van Strafvordering, met betrekking tot de kennisneming en het gebruik van gegevens die door haar waren verstrekt in het kader van een vordering op basis van artikel 126nd jo. 5.1.8 Sv, naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van Oekraïense autoriteiten.
De Hoge Raad heeft de klachten van de klaagster over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De advocaat-generaal P.M. Frielink had geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en deze beschikking is gegeven door vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.