ECLI:NL:HR:2024:1641

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
22/04700
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming uit bedrijfsmatige verkoop van hennep en andere strafbare feiten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in verband wordt gebracht met de verkoop van hennep. De betrokkene had een growshop op zijn naam staan en werd al vanaf 2007 in verband gebracht met de handel in hennep. Het hof had geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen waren dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel had verkregen uit hennepverkoop in de periode van 1 december 2009 tot 1 juni 2010, voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode in de strafzaak. De Hoge Raad oordeelde echter dat het oordeel van het hof ontoereikend gemotiveerd was. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof voor zover deze betrekking had op de betalingsverplichting die het bedrag van € 143.156,88 te boven ging. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van dit onderdeel. De overige klachten in het cassatiemiddel werden verworpen, omdat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van voldoende bewijs voor de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en de noodzaak van een deugdelijke motivering door de lagere rechters.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04700 P
Datum12 november 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2022, nummer 21-001979-18, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze hebben J. Kuijper en D.W.E. Sternfeld, beiden advocaat in Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat het hof deze op het bestaande beroep zal afdoen.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het oordeel van het hof dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit strafbare feiten begaan voorafgaand aan de in de strafzaak bewezenverklaarde periode (onderdeel C), ontoereikend is gemotiveerd.
2.2
Het cassatiemiddel is in zoverre terecht voorgesteld. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 23 tot en met 29. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof in zoverre – dus tot een bedrag van (€ 189.240 gedeeld door 4 minus 10% daarvan is) € 42.579 – vernietigen.
2.3
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover de betalingsverplichting ziet op onderdeel C, dus voor zover zij het bedrag van € 143.156,88 te boven gaat;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 november 2024.