ECLI:NL:GHARL:2022:10843

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
21-001979-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken met aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De betrokkene was veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk uitvoeren van hennep naar Duitsland, het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, deelname aan een criminele organisatie en witwassen. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 441.859,27 en de verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van dit bedrag opgelegd. Het hof constateerde echter een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep, met in totaal meer dan 10 jaar. Hierdoor besloot het hof de verplichting tot betaling aan de staat te verminderen met 10%, met een maximum van € 5.000,00. Het hof kwam tot de conclusie dat het bedrag van de ontnemingsverplichting vastgesteld moest worden op € 185.735,88. De beslissing van de rechtbank werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 206.373,20. De duur van de gijzeling werd bepaald op maximaal 1080 dagen, conform de geldende wettelijke voorschriften.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001979-18
Uitspraak d.d.: 15 december 2022
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 5 april 2018 met parketnummer 18-630002-11 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Deze beslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman, mr. S. Konya, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

De meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft bij beslissing van 5 april 2018 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 441.859,27 en heeft aan betrokkene de verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op datzelfde bedrag.
Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

De ontnemingsvordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 310.110,- en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van ditzelfde bedrag.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 436.859,27 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag.
A. de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011
Standpunt van de verdediging
De raadsman van betrokkene heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel fors dient te worden gematigd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit dient te worden gegaan van 30 dagen per maand in plaats van 31 dagen per maand. Dat maakt dat er per maand niet maximaal 68,6 kilogram, maar 66,4 kilogram hennep kan zijn verhandeld. Hierbij heeft de raadsman opgemerkt dat kennelijk niet is uitgegaan van vrije dagen en/of feestdagen en dat er daarom drie dagen per maand in mindering dienen te worden gebracht. Uitgaande van deze 27 dagen per maand kan er maximaal 59,7 kilogram hennep per maand zijn verhandeld. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de advocaat-generaal zich ten aanzien van de winst per kilo heeft gebaseerd op het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel dat uitgaat van een winst variërend van
€ 300,- tot € 650,- per kilogram hennep terwijl de berekening vervolgens uitgaat van een gemiddelde winst van € 500,-. Die winst wordt echter niet aannemelijk gemaakt. De verwijzing naar een aantal cijfers op papier en slechts twee pseudokopen acht de verdediging daartoe onvoldoende. Bij gebrek aan voldoende aanknopingspunten om van een hoger bedrag uit te gaan, dient een bedrag van € 300,- per kilogram hennep te worden gehanteerd, aldus de verdediging.
Grondslag voor de ontnemingsmaatregel
Betrokkene is bij arrest van dit hof van 11 november 2015 in de zaak met parketnummer 24-001936-12 veroordeeld tot straf ter zake van (1) het medeplegen van opzettelijk uitvoeren van hennep naar Duitsland, (2) het medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, (3) deelneming aan een criminele organisatie en (4) witwassen, meermalen gepleegd. Deze veroordeling heeft betrekking op feiten gepleegd in de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken - en door de verdediging niet weersproken - dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Bewijsmiddelen
Het hof baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een schriftelijk bescheid, te weten het “Rapport inzake voordeelsberekening artikel 36e lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht. Onderzochte persoon: [verdachte] ” (hierna: ontnemingsrapport).
2. Een schriftelijk bescheid, te weten aantekeningen aangetroffen in de woning aan de [straatnaam 1] te [plaats 1] , woonadres van de ouders van betrokkene, inhoudende berekeningen van de in- en verkoop van hennep waarbij de inkoopprijs per kilogram € 3.400,- bedraagt en de verkoopprijs varieert van € 3.700,- tot € 4.050,-. Uit de aantekeningen blijkt dat in de periode 12 maart 2011 tot en met 1 april 2011 46,49 kilogram hennep is verkocht.
3. Een proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 april 2011, opgenomen op pagina 48 t/m 51 van tabblad 1.2 van map 1.1. t/m 1.3C van dossiernummer 2010039402 [onderzoeksnaam] , inhoudende de verklaring van A1920, die erop neerkomt dat met veroordeelde in het kader van de pseudokoop op 1 april 2011 een prijs van € 4.000,- per kilogram hennep is overeengekomen.
Oordeel van het hof
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van
€ 237.262,50. Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Periode
Het hof gaat voor de periode waarover het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt berekend uit van het arrest van dit hof van 11 november 2015, waarbij betrokkene is veroordeeld voor voornoemde feiten gepleegd in de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011. Deze periode bedraagt 10 maanden.
Hoeveelheid verkochte hennep
In het ontnemingsrapport is geconcludeerd dat per maand 90 kilogram hennep werd verkocht. Het hof constateert dat de in de aangetroffen aantekeningen genoemde hoeveelheden verkochte hennep niet overeenkomen met de in het ontnemingsrapport gestelde 90 kilogram hennep. Het hof neemt de aantekeningen zoals aangetroffen in de woning van de ouders van betrokkene als uitgangspunt. [1] Uit deze aantekeningen volgt dat in de periode 12 maart 2011 tot en met 1 april 2011 46,49 kilogram hennep is verkocht.
Het hof volgt het standpunt van de verdediging dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit dient te worden gegaan van 30 dagen per maand. Het standpunt van de verdediging dat ook rekening moet worden gehouden met vakantie- en feestdagen wordt door het hof niet gevolgd. Uit de praktijk blijkt, dat tijdens vakantie- en feestdagen de handel in en verkoop van drugs gewoon doorgaat. Het voorgaande betekent dat per maand maximaal 46,49 kilogram / 21 dagen x 30 dagen = 66,40 kilogram hennep is verkocht. Het hof gaat hier bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van uit.
Winst
Het hof zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van een gemiddelde winst van € 475,- per kilogram hennep, nu uit het ontnemingsrapport volgt dat de winst op een ingekochte kilogram hennep varieert van € 300,- tot € 650,-, bij binnenlandse handel. Daarbij overweegt het hof dat dit winstbedrag aannemelijk is geworden gelet op de aantekeningen van betrokkene, waaruit blijkt dat de inkoopprijs van een kilogram hennep €3.400,- bedraagt, en de pseudokoop, dat de verkoop van hennep aan Duitsers betrof, waarbij een prijs van € 4.000,- per kilogram hennep is overeengekomen. Het verweer van de raadsman, dat de winst nergens aannemelijk is gemaakt, wordt door het hof verworpen.
Het hof zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011 de hoeveelheid hennep (164,5 kilogram) verkregen uit de hennepkwekerij in [plaats 2] niet betrekken, nu hier onder op de hennepkwekerij in [plaats 2] in zal worden gegaan.
Het hof berekent het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
10 maanden x 66,4 kilogram – 164,5 kilogram = 449,5 kilogram x € 475,- winst =
€ 237.262,50.
B. de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de hennepkwekerij aan [straatnaam 2] te [plaats 2]
Grondslag voor de ontnemingsmaatregel
De betrokkene is bij voornoemd arrest van dit hof van 11 november 2015 veroordeeld tot straf ter zake van het medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en deelneming aan een criminele organisatie. Deze veroordeling heeft onder meer betrekking op de kwekerij gevestigd aan [straatnaam 2] te [plaats 2] .
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken - en door de verdediging niet weersproken - dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Bewijsmiddelen
Het hof baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een schriftelijk bescheid, te weten het “Rapport inzake voordeelsberekening artikel 36e lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht. Onderzochte persoon: [verdachte] ” (hierna: ontnemingsrapport).
2. Een schriftelijk bescheid, te weten het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex. Artikel 36e 2e lid Sr” met nummer 2010039402, d.d. 19 oktober 2011 (hierna: ontnemingsrapport hennepkwekerij).
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2011, opgenomen op pagina 190 en 191 van map 2.2 van het dossiernummer 2010039402 [onderzoeksnaam] , inhoudende dat in het pand aan [straatnaam 2] te [plaats 2] een hennepkwekerij werd aangetroffen. Er werden 25 planten op 1 m2 geteeld en er werd onder andere 2384 hennepplanten aangetroffen en materialen die wijzen op eerdere oogsten.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2011, opgenomen op pagina 440 van map 2.2 van het dossiernummer 2010039402 [onderzoeksnaam] , inhoudende de verklaring van [naam 1] , zakelijk weergegeven – dat hij € 700 heeft ontvangen van [naam 2] , eigenaar van [bedrijfsnaam 1] , voor klusjes in het pand aan [straatnaam 2] te [plaats 2] , zoals het aanleggen van een meterbord.
5. Een proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 23 juni 2011, opgenomen vanaf pagina 458 van map 2.2 van dossiernummer 2010039402 [onderzoeksnaam] , inhoudende de verklaring van [naam 3] :
“V: In het huurcontract wat je ons hebt overhandigd staat dat de huur € 36.000,- per jaar of te wel € 3.000,- per maand betreft. Is dat de juiste prijs?
A: Ja. Ik heb tegen [naam 2] gezegd dat ik drie maanden vooraf betaald wilde worden. Daarnaast moest er nog een maand borg van € 3.000,- worden betaald. Ik heb een keer € 12.000,- in mijn brievenbus gevonden. Dat was voor het contract in ging.
(…)
V: we begrijpen dat je dus van juni ofzo geen cent hebt gezien?
A: Ja, dat klopt.”
Wijze van berekenen
Het hof hanteert bij de wijze van berekenen dezelfde uitgangspunten als de rechtbank en overweegt derhalve als volgt.
Bij de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, neemt het hof het hierboven onder 2. genoemde “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij" als uitgangspunt. Ten behoeve van het opmaken van die rapporten is gebruik gemaakt van de gegevens uit het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Functioneel Parket Afpakken (voorheen BOOM) van 2005 en 2010, waarin standaardberekeningen en normen met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht zijn vermeld. De hierin opgenomen uitgangspunten acht het hof voldoende onderbouwd. Deze wijze van berekenen is door de verdediging inhoudelijk ook niet betwist.
Het hof gaat gelet op het ontnemingsrapport hennepkwekerij uit van drie gerealiseerde oogsten. [2] Uit het arrest van dit hof blijkt dat in de kwekerij in ieder geval 2.384 hennepplanten zijn aangetroffen. Er stonden 25 planten per vierkante meter, hetgeen volgens het rapport van het Functioneel Parket Afpakken een opbrengst van 23 gram per hennepplant oplevert. Uit voornoemd rapport van 2005 volgt dat de verkoopprijs per kilogram hennep € 2.370,- bedraagt. Uit voornoemd van 2010 volgt een verkoopprijs van € 3.280 per kilogram hennep.
Ten aanzien van de kosten overweegt het hof - gelijk de rechtbank- als volgt. Uit het ontnemingsrapport hennepkwekerij blijkt dat kosten zijn gemaakt voor het laten knippen van de hennepplanten door [naam 4] en [naam 5] . Deze kosten zullen in mindering worden gebracht op de opbrengst. Ten aanzien van de overige kosten zal het hof uitgaan van de standaardberekeningen en normen uit het rapport van het Functioneel Parket Afpakken. Tot slot is het hof van oordeel dat de kosten voor de door [naam 1] uitgevoerde werkzaamheden voor aftrek in aanmerking komen, nu deze kosten zijn voldaan door betrokkene en kunnen worden toegerekend aan het feit waarvoor het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. Niet aannemelijk is gemaakt, dat aan [naam 3] daadwerkelijk een bedrag voor huur en/of borg is betaald. Derhalve wordt daarmee geen rekening gehouden
Het hof berekent het wederrechtelijk verkregen voordeel, gelijk aan de rechtbank, als volgt:
Eerste oogst
Opbrengst
2.384 hennepplanten x 23 gram = 54.832 gram x €2.370,- = € 129.951,84
Kosten
Afschrijvingskosten € 1.250,-
€2.384 hennepplanten x € 4,40 € 10.489,60
Kosten knippen hennepplanten door [naam 4] € 150,-
___________ -
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 118.062,24
Tweede oogst
Opbrengst
2.384 hennepplanten x 23 gram = 54.832 gram x € 2.370,- = € 129.951,84
Kosten
Afschrijvingskosten € 1.250,-
€2.384 hennepplanten x € 4,40 € 10.489,60
Kosten knippen hennepplanten door [naam 4] en [naam 5] € 450,-
__________ -
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 117.762,24
Derde oogst
Opbrengst
2.384 hennepplanten x 23 gram = 54.832 gram x € 3.280,- = € 179.848,96
Kosten
Afschrijvingskosten € 1.250,-
€2.384 hennepplanten x € 6,18 € 14.733,12
Kosten werkzaamheden [naam 1] € 700,-
__________ -
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 163.165,84
Het totaal verkregen wederrechtelijk voordeel uit de hennepkwekerij te [plaats 2] bedraagt:
€398.990,32.
C. de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 januari 2008 tot 1 juni 2010
Standpunt van de verdediging
De raadsman van betrokkene heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat nergens uit blijkt dat betrokkene in de periode 1 januari 2008 tot 1 juni 2010 wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de periode 1 januari 2008 tot 1 juni 2010 niet ziet op de periode waarvoor betrokkene is veroordeeld en dat de naam van betrokkene pas in december 2009 voor het eerst in verband wordt gebracht met de verkoop van verdovende middelen.
Oordeel van het hof
Het hof volgt het standpunt van de verdediging dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat betrokkene vanaf 1 januari 2008 voordeel heeft genoten. Het hof overweegt dat voor de ontnemingsperiode 1 december 2009 tot 1 juni 2010 wel voldoende aannemelijk is gemaakt dat voordeel is genoten. Het hof heeft daarbij acht geslagen op het feit dat betrokkene sinds 10 november 2006 [bedrijfsnaam 2] op zijn naam had staan. Uit het dossier blijkt - zoals het hof ook in het arrest van 11 november 2015 heeft overwogen - dat [bedrijfsnaam 2] reeds vanaf 2007 in verband werd gebracht met de handel in hennep en de uitvoer daarvan naar Duitsland. Daarbij wordt de naam van betrokkene in december 2009 blijkens CIE-informatie concreet in verband gebracht met de verkoop van verdovende middelen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de ontnemingsperiode van 1 december 2009 tot 1 juni 2010 voldoende aannemelijk is gemaakt.
Op grond van wettige bewijsmiddelen stelt het hof vast dat betrokkene in de periode 1 december 2009 tot 1 juni 2010 voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van door hem gepleegde andere strafbare feiten.
Het hof baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de bewijsmiddelen zoals genoemd onder A. en verwijst ten aanzien van de hoogte het winstbedrag per kilogram hennep en de hoeveelheid verkochte hennep per maand naar hetgeen onder A. is overwogen.
Het hof berekent het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
6 maanden x 66,4 kilogram x € 475 winst =
€ 189.240,-.

Toerekening

Betrokkene heeft met anderen van strafbare feiten geprofiteerd. Voor hetgeen door de verdediging is betoogd, namelijk dat betrokkene slechts een stroman zou zijn en als zodanig niet veel winst zou hebben gemaakt, ziet het hof geen aanknopingspunten. Het hof acht hierbij van belang dat dit hof in het arrest van 11 november 2015 heeft geoordeeld dat [bedrijfsnaam 1] [bedrijfsnaam 2] van betrokkene een centrale rol had binnen de criminele organisatie. Nu betrokkene geen inzicht heeft gegeven in de verdeling van het voordeel en dit evenmin op een andere manier uit het dossier blijkt, gaat het hof uit van een pondspondsgewijze verdeling. Anders dan de rechtbank zal het hof bij het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij te [plaats 2] ook uitgaan van een pondsgewijze verdeling over vier personen, nu uit het dossier blijkt dat zowel betrokkene als zijn mededaders [mededader 1] , [mededader 2] en [mededader 3] betrokken zijn geweest bij de hennepteelt in [plaats 2] en zij - blijkens het arrest van dit hof van 11 november 2015 - tevens deel uitmaakten van de criminele organisatie.
In het voordeel van betrokkene gaat het hof er voorts van uit dat ook in de periode van 1 december 2009 tot 1 juni 2010 sprake is geweest van handelen in een georganiseerd verband, zodat ook voor die periode een verdeling over vier personen zal worden toegepast.
Het hof overweegt dat het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 juni 2010 tot en met 6 april 2011 € 237.262,50 bedraagt. Het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij te [plaats 2] bedraagt in totaal € 398.990,32. Tot slot bedraagt het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 januari 2009 tot 1 juni 2010 € 189.240,-. Het totaal aan veroordeelde toe te rekenen wederrechtelijk voordeel na pondspondsverdeling bedraagt (€ 237.262,50 + € 398.990,32 + € 189.240,- = € 825.492,82 : 4 = )
€ 206.373,20.

De verplichting tot betaling aan de Staat

Standpunt van de verdediging
De raadsman van betrokkene heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat gelet op de overschrijding van de redelijke termijn een zogeheten ‘standaard-korting’ van € 5.000,- niet volstaat. De raadsman heeft verzocht om op het wederrechtelijk verkregen voordeel een korting van 15% toe te passen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de korting van € 5.000,- te bevestigen indien de korting van 15% netto minder zou inhouden dan € 5.000,-.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt met betrekking tot de op te leggen betalingsverplichting dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM is geschonden in zowel eerste aanleg als hoger beroep.
Als aanvangstijdstip van de redelijke termijn heeft in deze zaak te gelden 12 juli 2012. De rechtbank heeft eerst op 5 april 2018 de onderhavige beslissing gegeven. De rechtbank is derhalve niet binnen twee jaar na het aanvangstijdstip van de redelijke termijn tot een einduitspraak gekomen. De overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg bedraagt bijna 5 jaar en 9 maanden.
Betrokkene heeft op 6 april 2018 hoger beroep ingesteld. Het hof is derhalve niet binnen twee jaar na het aanvangstijdstip van de redelijke termijn tot een einduitspraak gekomen. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep bedraagt ruim 4,5 jaar.
Hiermee rekening houdende zal het hof de verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet opleggen gelijk aan het bedrag waarop het als wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat maar dat bedrag verminderen. Uitgangspunt is een maximale vermindering van €5.000,00. In deze zaak is echter de overschrijding van de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep uitzonderlijk, in totaal ruim 10 jaren. Om die reden zal het hof het bedrag waarop de verplichting rust tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel met 10% verminderen.
Gelet op het voorgaande zal het hof de verplichting tot betaling aan de staat stellen op een bedrag van
€ 185.735,88.
Door de verdediging is nog aangevoerd dat een onder verdachte in beslaggenomen geldbedrag van € 79.890,- op dit terug te betalen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering dient te worden gebracht. Nu het hier conservatoir beslag betreft en derhalve een kwestie van executie zal het hof zich hierover niet uitlaten.

Gijzeling

Artikel 36e, lid 11 Sr is gewijzigd bij de op 1 januari 2020 gedeeltelijk in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82 (Wet USB)).
Op grond hiervan dient de rechter thans bij het opleggen van de ontnemingsmaatregel de duur van de gijzeling te bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, ten hoogste kan worden gevorderd. Op basis van de zogenoemde LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht)-afspraken wordt bij het bepalen van de duur van de gijzeling voor elke volle € 50,- van het opgelegde bedrag, één dag gerekend. De duur beloopt ten hoogste 3 jaren (1080 dagen).
Het voorgaande brengt mee dat het hof, gelet op de hoogte van het bedrag dat betrokkene aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te betalen, de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering kan worden gevorderd, bepaalt op 1080 dagen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene
wederrechtelijk verkregen voordeelwordt geschat vast op een bedrag van
€ 206.373,20 (tweehonderdenzesduizend driehonderddrieënzeventig euro en twintig eurocent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 185.735,88 (honderdvijfentachtig duizend zevenhonderd vijfendertig euro en achtentachtig eurocent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.E. van Zalen, griffier,
en op 15 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Ontnemingsrapport, bijlage 9.
2.Ontnemingsrapport hennepkwekerij, p. 6.