2.2.2Het hof heeft over de bewezenverklaring overwogen:
“Feiten en omstandigheden
Op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 1 februari 2019 heeft de burgemeester van Amsterdam de verdachte een brief gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“Geachte [verdachte] ,
U maakt al weer enige tijd met grote regelmaat gebruik van uw grondrecht om te betogen op onder meer de Dam. U heeft eerder aangegeven in een kennisgeving en tijdens het inspreken in de commissie Algemene Zaken dat u voornemens bent uw protest op de Dam de komende jaren op deze wijze voort te zetten.
Bij de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting past dat een ieder zich mag uitspreken over elk buitenlands conflict, zolang men zich houdt aan de Nederlandse wet. Daarbij mogen deze grondwettelijke vrijheden niet misbruikt worden om een ander diezelfde vrijheid te ontnemen. Als burgemeester van Amsterdam ben ik ook verantwoordelijk voor de openbare orde en de veiligheid van al haar bewoners en bezoekers. Ik heb uw recht om te protesteren op de Dam tot op heden op geen enkele wijze in tijd of plaats beperkt. Voor de Amsterdamse driehoek van burgemeester, hoofdofficier van justitie en hoofdcommissaris is echter nu een grens bereikt. Op basis van de Wet openbare manifestaties (Wom) zal ik vanaf nu voorschriften aan uw demonstratie verbinden. In deze brief leg ik u uit waarom.
Grens bereikt
De politie en het openbaar ministerie hebben mij geïnformeerd over de wijze waarop u gebruik maakt van uw demonstratierecht. Hieruit blijkt dat uw demonstraties op met name de Dam bij herhaling leiden tot overlast, spanningen, ophef, (fysieke) confrontaties, wanordelijkheden, geweld, strafbare feiten en overtredingen. Dit heeft tot gevolg dat de afgelopen weken veelvuldig politie is ingezet en aangiftes zijn gedaan en er handhavend moest worden opgetreden. De politie geeft aan dat ongeacht politietoezicht de demonstraties zowel verbaal, non-verbaal als fysiek escaleren. Zowel u als de Pro Israël sympathisanten gedragen zich op de Dam steeds meer op onaanvaardbare wijze én dat heeft invloed op een ieder die zich daar begeeft. Verder blijkt uit politie informatie dat sprake is van een toenemende gegronde vrees dat bovenstaande incidenten zich zullen blijven herhalen en mogelijk verergeren. Uw protest op de Dam over geweld dat buiten Amsterdam plaatsvindt, leidt zo uiteindelijk ook tot geweld op de Dam. Om verdere escalatie te voorkomen is besloten maatregelen te nemen. Hierbij wegen het beschermingsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en de bijzondere omstandigheden van de demonstratielocatie zwaar mee.
Bescherming van ieders belang en grondrecht
U houdt uw demonstraties bij voorkeur op de Dam en in het weekend. Het plein behoort een ieder toe en als burgemeester dien ik naast uw belang ook de vrijheden en (grond-)rechten van andere gebruikers en bezoekers te beschermen. Het is onacceptabel dat met grote regelmaat slechts een handje vol mensen de Dam gebruikt voor één thema, als deze activiteiten regelmatig leiden tot wanordelijkheden en strafbare feiten. Dit raakt uiteindelijk ook de grondrechten van anderen.
Voorschrift op basis van de wet
De Wom biedt ruimte om de overweging om wel of geen voorschriften te stellen mede te laten bepalen door de specifieke omstandigheden, het tijdstip en de locatie waar de demonstratie plaatsvindt. Dit impliceert dat afhankelijk van de plaats van de demonstratie en de activiteiten die daar op dat moment plaatsvinden, beperkingen gerechtvaardigd kunnen zijn ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden en in het belang van het verkeer. Door toenemende drukte in de stad is het van belang de doorstroming van (voetgangers-) verkeer en het voorkomen van overcrowding mee te laten wegen bij de besluitvorming van uw demonstratie. De in deze brief omschreven belangen en omstandigheden en de toename van de door de politie geschetste incidenten leveren bovendien een legitieme vrees voor wanordelijkheden op.
Ter voorkoming van confrontaties en strafbare feiten en in het belang van het verkeer en ter voorkoming van verdere wanordelijkheden, stel ik wel op basis van artikel 5 lid 1 van de Wom dat u en uw sympathisanten enkel nog op en rond de Dam (zie kaartje: binnen het rood omlijnde gebied) mogen demonstreren op de zondagen van de even weken, mits er op de Dam geen andere grootschalige evenementen of demonstraties plaats vinden en u binnen het blauw omlijnde gebied aan de paleiszijde blijft op de Dam. U blijft buiten het rood omlijnde gebied vrij om in de rest van Amsterdam te betogen, mits u 50 meter afstand houdt van andere protestvormen en evenementen. Uw betogingen dienen altijd vooraf op reguliere wijze aangemeld via het digitale formulier die te vinden is op amsterdam.nl. Uw demonstratie mag nergens langer dan drie uur per dag duren.
Amsterdam staat voor het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting en het recht om te demonstreren. Deze grondrechten gaan echter wel samen met verantwoordelijkheden. Mocht blijken dat u en/of uw sympathisanten niet voldoen aan bovenstaande voorschriften, strafbare feiten plegen en/of wanordelijkheden (dreigen) plaats (te) vinden, dan zal ik opdracht geven de demonstratie(s) te beëindigen.”
In reactie op de kennisgeving door de verdachte van zijn voorgenomen demonstratie op de Dam van 24 mei 2020 is hem door de plaatsvervangend voorzitter van de Veiligheidsregio op 21 mei 2020 een brief gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“Geachte [verdachte] ,
U heeft kennisgeving gedaan van uw voornemen om op zondag 24 mei van 13:00 tot 17:00 uur op de Dam een demonstratie te organiseren ‘voor de Palestijnen en tegen Israël’. U verwacht voor die demonstratie 30 deelnemers.
Op 1 februari 2019 heeft u van de burgemeester van Amsterdam een brief ontvangen die betrekking heeft op uw betogingen op de Dam in het kader van steun aan de Palestijnen. In de brief wordt ook de bredere context geschetst van de wijze waarop het gedrag van pro-Israël en pro-Palestina protesten en demonstraties leiden tot overlast, spanningen, ophef, (fysieke) confrontaties, wanordelijkheden, geweld, strafbare feiten en overtredingen.
Helaas moet ik op basis van informatie van de politie vaststellen dat de situatie op de Dam niet is verbeterd. Sterker nog, recent zijn er meerdere incidenten geweest op de Dam in het kader van pro-Israël en pro-Palestina demonstraties en lijkt opnieuw sprake te zijn van escalatie. Derhalve zie ik geen mogelijkheid om het besluit van 1 februari vorig jaar te heroverwegen. Dat betekent dat de voorschriften die in die brief zijn gesteld op basis van artikel 5 lid 1 van de Wom, ter voorkoming van confrontaties en strafbare feiten en verdere wanordelijkheden, van kracht blijven.
Een van die voorschriften is dat u enkel in de even weken op de zondag voor maximaal drie uur mag demonstreren op de Dam. Ik stel vast dat de datum van uw voorgenomen demonstratie valt in een oneven weekend. Dat betekent dat uw demonstratie op dat moment niet kan plaatsvinden op de Dam. Dat geldt ook voor andere pro-Palestina demonstraties. Derhalve verwijs ik uw demonstratie naar het Museumplein. Het staat u vrij daar te betogen zolang u daarbij de verdere voorschriften in acht neemt, zoals omschreven in de brief uit 2019. Voor de volledigheid heb ik die brief bijgevoegd.
Aanvullend wijs ik u op de RIVM-richtlijn dat eenieder 1,5 meter afstand dient te houden van anderen. In het belang van de gezondheid dient u er zorg voor te dragen dat deelnemers aan uw demonstratie gedurende de gehele demonstratie 1,5 meter afstand tot elkaar houden, en dat anderen zich niet in uw demonstratie begeven.”
Op 22 mei 2020 heeft de verdachte op zijn facebookpagina gemeld dat hij het niet eens was met de verplaatsing van zijn demonstratie naar het Museumplein en riep hij een ieder op om 24 mei 2020 naar de Dam te komen om te protesteren tegen Israël. Op 24 mei 2020 arriveerde de verdachte op de Dam met in zijn kielzog een tiental andere demonstranten, van wie enkelen Palestijnse vlaggen en een bord met daarop teksten gericht tegen Israël vasthielden. De verdachte sprak met een megafoon in zijn handen de andere demonstranten toe. De verdachte is door politieambtenaren aangesproken en aangezegd om zijn demonstratie te houden op het Museumplein. Vervolgens is de verdachte en zijn mede-betogers door politieambtenaren gevorderd te vertrekken. Nadat zij weigerden te vertrekken zijn zij aangehouden.
Bespreking van verweren
De raadsman heeft - overeenkomstig zijn pleitnota - op een aantal gronden bepleit dat de besluiten van 1 februari 2019 en 21 mei 2020, en daarmee de daarin gegeven aanwijzingen en beperkingen, onrechtmatig zijn. Het bestanddeel ‘voorschrift en/of beperking op grond van artikel 5 lid 1 (...) Wet Openbare Manifestaties’ kan dan ook niet worden bewezenverklaard.
Het hof zal hieronder de nummering van de verweren in de pleitnota aanhouden.
(...)
IV
Het hof verwerpt het verweer onder IV dat sprake zou zijn van een wettelijk niet toelaatbaar integraal demonstratieverbod, waarbij de aangemelde demonstratie van 24 mei 2020 niet op zijn merites is beoordeeld.
In de brief van 21 mei 2020, in samenhang met de daarbij opnieuw meegestuurde brief van 1 februari 2019, is toereikend - want voldoende concreet en met feiten onderbouwd - gemotiveerd dat en waarom de gestelde voorschriften en beperkingen aan de aangemelde demonstratie van 24 mei 2020 noodzakelijk zijn ter bescherming van de gezondheid en in het belang van het verkeer en ter bestrijding van en voorkoming van verdere wanordelijkheden. De voorschriften en beperkingen zijn door daartoe bevoegde autoriteiten gegeven. Dit leverde geen ontoelaatbare beperking op van het recht van de verdachte op vrijheid van meningsuiting, zoals beschermd door art. 10 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De beperking was bij wet voorzien en noodzakelijk in een democratische samenleving ter voorkoming van onder meer wanordelijkheden, zoals bedoeld in het tweede lid van die verdragsbepaling. Voor de beperking bestond een dringende maatschappelijke noodzaak en zij was niet disproportioneel.
In het verweer is ook de feitelijke grondslag van de besluiten in de brieven van 1 februari 2019 en 21 mei 2020 bestreden. De verdachte heeft daarmee echter niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke grondslag van de genoemde besluiten gebrekkig is. Dat wordt niet anders doordat in de brief van 21 mei 2020 niet uitdrukkelijk is ingegaan op het idee van de verdachte dat het besluit over de verdeling van de zondagen tussen pro-Israël en pro-Palestina betogers niet langer gold. Uit de motivering van het besluit van 24 mei 2020 (de Hoge Raad begrijpt: 21 mei 2020) blijkt dat van een disproportionele beperking van het recht van de verdachte om te demonstreren geen sprake is.
Wat betreft het besluit van 1 februari 2019 verdient opmerking dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam in zijn beslissing van 7 maart 2019 heeft geweigerd om het besluit van 1 februari 2019 te schorsen.
V
De raadsman heeft aangevoerd dat de autoriteiten moeten faciliteren dat demonstraties van personen met tegengestelde standpunten bij voorkeur ‘within sight and sound’ van elkaar kunnen plaatsvinden. Alleen wanneer ordehandhaving volstrekt disproportionele politie-inzet zou vergen, is een preventief demonstratieverbod gerechtvaardigd. Dergelijke bestuurlijke overmacht is ter zake van de demonstratie van 24 mei 2020 niet aannemelijk.
Op de gronden zoals hiervoor bij de bespreking van het verweer onder IV weergegeven, verwerpt het hof ook dit verweer.
VI t/m VIII
De raadsman heeft in zijn pleitnota onder VI betoogd dat het besluit van 21 mei 2020 onzorgvuldig tot stand is gekomen. Onbegrijpelijk is dat de situatie op de Dam sinds de brief van 1 februari 2019 niet zou zijn verbeterd en dat sprake lijkt van escalatie, omdat demonstranten en tegendemonstranten sindsdien niet meer tegelijk mochten demonstreren. Niet is gemotiveerd dat meerdere incidenten zouden hebben plaatsgevonden en dat verdachte of zijn mede-betogers daarmee iets te maken hadden.
Onder VII is betoogd dat het besluit van 21 mei 2020 onrechtmatig is, omdat het is gebaseerd op het onrechtmatige generieke demonstratieverbod van 1 februari 2019.
Onder VIII is aangevoerd dat de gestelde beperkingen niet in overeenstemming zijn met artikelen 19 en 21 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikelen 10 en 11 van het EVRM. De aan de demonstratie verbonden voorschriften waren niet ‘necessary’ in de zin van artikelen 10 en 11 EVRM, althans berusten dezen niet op ‘relevant and sufficient reasons’.
Het hof verwerpt deze verweren op de gronden zoals hiervoor bij de bespreking van het verweer onder IV weergegeven. Daarbij verdient opmerking dat niet nodig is dat de verdachte of zijn mede-betogers bij eerdere incidenten betrokken zijn geweest om - ook voor hem - de gelegenheid om te demonstreren op een specifieke locatie te beperken, zoals dat is gebeurd. Van een onrechtmatig generiek demonstratieverbod is geen sprake en de beperking van de grondrechten van de verdachte kan de toets aan de genoemde verdragen doorstaan.”
2.2.3Het hof heeft over de strafbaarheid van het bewezenverklaarde overwogen:
“De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De arrestatie en politiedetentie vormen een niet-noodzakelijke, althans disproportionele inbreuk op de artikelen 10 en 11 EVRM.
Het hof verenigt zich niet met het standpunt van de raadsman en overweegt als volgt.
Uit het dossier volgt dat de verdachte tweemaal is gevorderd de Dam te verlaten. De verdachte heeft hier vervolgens telkens geen gehoor aan gegeven. Dat de verbalisanten de verdachte daarop hebben gearresteerd, acht het hof geen disproportionele inbreuk op het betogingsrecht van de verdachte. Uit de bespreking van de verweren tegen de besluiten vloeit voort dat de daarbij gegeven beperking van de grondrechten van de verdachte de toets aan de artikelen 10 en 11 EVRM kan doorstaan. Toen bleek dat de verdachte zich aan die beperking niet hield, was zijn arrestatie een noodzakelijk en proportioneel middel.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.”