ECLI:NL:HR:2024:1596

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
23/04853
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling omgangsregeling in het belang van het kind

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder van een kind, geboren in 2017. De moeder, die het eenhoofdig gezag over het kind heeft, had eerder een verzoek van de man, de verwekker van het kind, om een omgangsregeling afgewezen gekregen door de rechtbank. Het hof bevestigde deze afwijzing, waarbij het hof oordeelde dat er voldoende omstandigheden waren om aan te nemen dat er sprake was van 'family life' tussen de man en het kind. Echter, het hof oordeelde ook dat omgang in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van het kind, gezien de onverwerkte trauma's van de moeder en de angst die zij voor de man heeft. De man had het kind niet erkend en er was onduidelijkheid over het contact tussen de man en het kind na de beëindiging van hun relatie.

De Hoge Raad oordeelde dat de moeder belang had bij haar cassatieberoep, omdat de beslissing van het hof gezag van gewijsde zou krijgen. Echter, de Hoge Raad concludeerde dat de afwijzing van het verzoek van de man uitsluitend was gebaseerd op het oordeel dat omgang in strijd was met de belangen van het kind, en niet op het oordeel dat er voldoende omstandigheden waren voor 'family life'. Hierdoor kreeg dat laatste oordeel geen gezag van gewijsde in een toekomstige procedure. De Hoge Raad verwierp uiteindelijk het cassatieberoep van de moeder, waarmee de eerdere beslissingen van de rechtbank en het hof in stand bleven.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/04853
Datum8 november 2024
BESCHIKKING
In de zaak van
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: de moeder,
advocaat: K. Aantjes,
tegen
1. [de man],
wonende te [woonplaats],
2. mr. S.C. VAN HEERD,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator,
kantoorhoudende te Venlo,
VERWEERDERS in cassatie,
hierna: de man en de bijzondere curator,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikkingen in de zaak C/03/285583 / FA RK 20-4461 van de rechtbank Limburg van 14 april 2021, 25 oktober 2021, 17 november 2022 en 3 februari 2023;
b. de beschikkingen in de zaak 200.322.875/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 mei 2023 en 28 september 2023.
De moeder heeft tegen de beschikking van het hof van 28 september 2023 beroep in cassatie ingesteld.
De man en de bijzondere curator hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de moeder heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) In 2017 is uit de moeder [het kind] (hierna: het kind) geboren.
(ii) De man is de verwekker van het kind. Hij heeft het kind niet erkend.
(iii) De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over het kind.
2.2
In deze procedure verzoekt de man, voor zover in cassatie van belang, een omgangsregeling tussen hem en het kind vast te stellen.
2.3
De rechtbank heeft het verzoek van de man afgewezen.
2.4
Het hof [1] heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Daartoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“7.5.4. Niet in geschil is dat de man de verwekker en biologische vader is van [het kind]. Partijen hebben vanaf 2015 een relatie met elkaar gehad. Ook staat vast dat partijen vóór en na de geboorte van [het kind] in gezinsverband met elkaar hebben geleefd en dat zij daarna nog een knipperlichtrelatie hebben gehad die er toe leidde dat de moeder in augustus 2018 weer zwanger raakte van de vader. De vader is ook bij de bevalling van [het kind] aanwezig geweest. Het is in hoger beroep onduidelijk gebleven of de vader [het kind] nog diverse keren heeft gezien nadat partijen hun relatie in 2018 definitief hadden verbroken: de moeder zegt van wel, de vader van niet. Wat daar verder van zij, genoemde overige omstandigheden (…) zijn voldoende om family life tussen de vader en [het kind] aan te nemen. Dat er nu weliswaar geen contact is, leidt er in dit geval niet toe dat er geen nauwe persoonlijk betrekking meer is.
De vader is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. (…)
7.5.5.
Gelet op de nog onverwerkte trauma's die de moeder door toedoen van de vader heeft opgelopen, de angst die de moeder nu nog steeds heeft voor de vader en het feit dat de vader nog steeds weinig inzicht heeft in zijn eigen gedrag en weinig empathie toont voor de moeder, acht het hof het onder de huidige omstandigheden onverantwoord en in strijd met de zwaarwegende belangen van [het kind] om de vader contact met hem te laten hebben, ook indien dit onder begeleiding zou gebeuren. Contact tussen de vader en [het kind] zou de moeder emotioneel te veel ontregelen en dit kan, in elk geval op dit moment nog niet van haar worden gevergd. Het hof acht het wel – voor [het kind] – van groot belang dat de moeder doorgaat met haar individuele hulpverlening en dat zij aan zichzelf blijft werken om sterker te worden. Zij is de enige verzorger van [het kind] en zij dient [het kind] een stabiel en veilig opvoedingsklimaat te bieden. Dit betekent dat er op dit moment geen plek voor de vader is in het leven van [het kind]. Dit hoeft niet altijd zo te blijven. De vader begint binnenkort, zo stelt hij, ook met een individueel hulpverleningstraject waar hij mogelijk tot andere inzichten komt en zijn houding ten opzichte van de moeder verandert.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 7.5.4 dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en het kind op de grond dat er voldoende omstandigheden zijn om family life tussen de man en het kind aan te nemen. Volgens het middel heeft de moeder, hoewel het verzoek van de man door het hof is afgewezen, belang bij haar cassatieberoep omdat de in cassatie bestreden beslissing van het hof gezag van gewijsde zal krijgen en door de man kan worden ingeroepen in een eventuele toekomstige procedure tussen partijen over een omgangsregeling tussen de man en het kind.
3.2
Indien een vordering of verzoek is afgewezen en deze afwijzing berust op een voor de gedaagde of verweerder nadelige beslissing over de rechtsbetrekking in geschil, krijgt die beslissing bij het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak gezag van gewijsde als bedoeld in art. 236 lid 1 Rv. [2]
3.3
De afwijzing door het hof van het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling met het kind berust uitsluitend op het (in cassatie niet bestreden) oordeel in rov. 7.5.5 dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind, en niet op het oordeel in rov. 7.5.4 dat er voldoende omstandigheden zijn om family life tussen de man en het kind aan te nemen. Aan laatstgenoemd oordeel komt dus geen gezag van gewijsde toe in een ander geding tussen partijen. Dit brengt mee dat de moeder geen belang heeft bij haar cassatieberoep.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren H.M. Wattendorff, S.J. Schaafsma, F.R. Salomons en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
8 november 2024.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 28 september 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3132.
2.HR 13 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:683, rov. 3.1.3.