ECLI:NL:GHSHE:2023:3132

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
200.322.875_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot erkenning en omgangsregeling van een minderjarige

In deze zaak heeft de vader, verzoeker in hoger beroep, de rechtbank verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn 5-jarige zoon, [minderjarige], en om een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, waarop de vader in hoger beroep is gegaan. De moeder, verweerster in hoger beroep, woont op een geheim adres en heeft ernstige psychische klachten als gevolg van de gewelddadige relatie met de vader. Het hof heeft in een tussenbeschikking van 4 mei 2023 mr. S.C. van Heerd benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 september 2023 zijn beide partijen, hun advocaten, de bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de vader de biologische vader is van [minderjarige], maar dat de erkenning door de vader de psychische toestand van de moeder zou verergeren, wat schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van [minderjarige]. De moeder heeft recht op een ongestoorde opvoeding en de vader heeft onvoldoende inzicht in zijn eigen gedrag. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, zowel wat betreft de erkenning als de omgangsregeling, en de proceskosten gecompenseerd. Het hof heeft de moeder aangeraden om op korte termijn statusvoorlichting te geven aan [minderjarige] over zijn vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 september 2023
Zaaknummer: 200.322.875/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/285583 / FA RK 20-4461
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.J.M.P. Hoppers,
tegen
[de moeder],
wonende op een geheim adres, in hoger beroep woonplaats kiezende ten kantore van haar advocaat,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. B.C.J. Berden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
mr. S.C. van Heerd, in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over [minderjarige] (geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats]),
hierna: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad)
gekend.
IN HET KORT
De vader heeft de rechtbank verzocht om vervangende toestemming om de 5-jarige [minderjarige] te morgen erkennen en om een omgangsregeling met hem vast te stellen. De rechtbank heeft dit afgewezen en de vader is het daar niet mee eens.

5.De tussenbeschikking van het hof 4 mei 2023

Bij deze tussenbeschikking heeft het hof mr. Van Heerd benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige] en iedere verdere beslissing aangehouden.

6.Het vervolg van de procedure

6.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 februari 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover daartegen grieven zijn gericht en te bepalen dat:
aan hem vervangende toestemming zal worden verleend om [minderjarige] te mogen erkennen en;
te bepalen dat hij, na een periode van opbouw middels een BOR-traject, uiteindelijk omgang zal hebben met [minderjarige] om de week van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur, alsook gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
6.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 april 2023, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren althans zijn verzoeken af te wijzen met veroordeling van de vader in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in het hoger beroep, althans kosten rechtens.
6.3.
Bij brief van 22 juni 2023 heeft de bijzondere curator het hof geadviseerd het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
6.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- partijen, bijgestaan door hun advocaten;
- de bijzondere curator;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad].
6.5.1.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 20 september 2022;
- het e-mailbericht namens mr. Berden van 4 juli 2023 met het verzoek om aanwezigheid van parketpolitie tijdens de mondelinge behandeling bij het hof;
- het V-formulier met één bijlage (productie 3) van mr. Berden van 25 augustus 2023;
- het V-formulier met één bijlage (productie 15) van mr. Hoppers van 31 augustus 2023.
6.5.2.
Op de mondelinge behandeling heeft mr. Berden bezwaar gemaakt tegen laatstgenoemde productie 15 van mr. Hoppers, omdat deze productie is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn. Gelet echter op het feit dat deze productie kort en eenvoudig te doorgronden is, zal het hof deze brief toelaten. Mr. Berden is daarnaast op de mondelinge behandeling uitvoerig ingegaan op deze productie en op vragen van het hof heeft hij erkend dat hij de productie daadwerkelijk heeft kunnen doorgronden.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De moeder heeft alleen het gezag over [minderjarige]. Voor de volledigheid merkt het hof op dat het hoger beroep van de vader niet is gericht tegen de afwijzende beslissing van de rechtbank op zijn verzoek om gezamenlijk gezag.
7.2.
De verder relevante feiten die in het voortraject bij de rechtbank hebben plaatsgevonden, zijn al opgesomd in de eerder genoemde tussenbeschikking van het hof van 4 mei 2023.
Het hof zal daarom verder gaan met het uiteenzetten van de standpunten van partijen en de adviezen van de bijzondere curator en de raad, zoals deze blijken uit de stukken en het verhandelde ter zitting.
STANDPUNTEN & ADVIEZEN
7.3.1.
Van de vader
 Erkenning
Het is betreurenswaardig de rechtbank niets heeft gedaan met het raadsadvies. Op basis van de belangenafweging dient het verzoek van de vader tot vervangende toestemming tot erkenning alsnog toegewezen te worden. Het is van groot belang dat er nu échte stappen gezet gaan worden in het mogen zijn van een vader van [minderjarige]. Dat begint allereerst met de erkenning én bovenal met statusvoorlichting. Mocht de moeder nog niet aan statusvoorlichting gedaan hebben, dan dient dit alsnog met spoed, met tussenkomst van hulpverlening, opgepakt te worden. Hier heeft [minderjarige], ongeacht het al dan niet toewijzen van de verzoeken in hoger beroep van de vader, recht op. [minderjarige] gaat nooit de ruimte voelen om vragen te stellen over zijn vader. Gezien zijn leeftijd, is het tijd dat hij weet wie zijn vader is.
De vader laat de moeder volledig met rust en geeft haar de ruimte. De vader kan het verleden niet terugdraaien, hoe graag hij dat ook zou willen. Hij heeft strafrechtelijk gezien zijn (taak)straf gehad en heeft gelukkig al tijdenlang zijn leven op de rit. Maar het is al wel vijf jaar geleden en de moeder wijst continu terug naar wat is geweest. Het klopt dat de vader de rechtbank om een DNA vaderschapsonderzoek heeft verzocht om de moeder ‘te stangen’. De moeder doet, volgens de vader, ook dingen om hem te stangen.
De vader heeft inmiddels een eerste gesprek gehad bij [GZ psycholoog] (GZ psycholoog). [GZ psycholoog] wil hem verwijzen naar [instelling]. De vader wil met een psycholoog praten over de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden en die hij uit een soort van zelfbescherming heeft weggestopt/onderdrukt. De vader is geen prater, maar hij wil er wel mee aan de slag gaan. De vader wil een beter beeld van zichzelf krijgen, want dat is nodig voor de Raad voor de Kinderbescherming.
De vader heeft niet gelezen dat het opeens met [minderjarige] slechter is gegaan toen het met de moeder slechter ging doordat haar trauma opnieuw werd aangeraakt. De moeder heeft bovendien opnieuw daarvoor hulp ingeschakeld en deze hulp is er juist voor om dit te gaan verwerken. De vader vraagt zich af waaruit dan kan worden afgeleid dat de moeder, als primaire opvoeder, niet meer of onvoldoende in staat is om zijn opvoeding vorm te geven wanneer de erkenning zou worden toegewezen. Vanuit [minderjarige] zijn daaruit in ieder geval tot op heden geen zorgsignalen gekomen (en lijkt hij zelfs nieuwsgierig naar zijn vader te zijn) en de moeder heeft hulp voor haar trauma.
 Omgang
De vader had dienen te worden ontvangen in zijn verzoek om omgang, ondanks dat de erkenning (nog) niet heeft plaatsgevonden en er had tot een belangenafweging overgegaan dienen moeten worden. Het verzoek tot omgang is zonder inhoudelijke toelichting c.q. motivatie afgewezen. In hoger beroep dient er alsnog belangenafweging plaats te vinden. Het is in het belang van belang van [minderjarige] dat er zal worden toegewerkt naar (allereerst begeleid) contact tussen vader en zoon. De vader doet hierbij een beroep op family life ex artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voor de geboorte van [minderjarige] hebben partijen samengewoond. De vader was bij de bevalling en daarna was hij bij de eerste momenten van [minderjarige]. Hij gaf wel eens een fles. Kort erna ging de relatie mis. De vader is op 15 november 2017 door Veilig Thuis uit de woning van de moeder verwijderd. Hierna hebben partijen niet meer samengewoond, maar de relatie is nog wel kort hervat. Het is ongeveer 3 jaar geleden dat de vader [minderjarige] voor het laatst heeft gezien. Het is niet zo dat de moeder ooit met [minderjarige] bij de vader langs is gekomen.
7.3.2.
Van de moeder
 Erkenning
De moeder heeft gedurende en vanwege de relatie met de vader (2015-2018) ernstige fysieke en psychische klachten ontwikkeld. De vader is twee keer veroordeeld voor het mishandelen van de moeder. Sinds 2018 is de moeder onder behandeling bij een psycholoog. De moeder heeft vanwege haar posttraumatische stressstoornis (PTSS) EMDR-therapie gevolgd. Het besef dat de vader zich misschien weer haar leven (en dat van [minderjarige]) gaat mengen – met alle gevolgen van dien – zorgt voor enorme angstgevoelens bij de moeder. Om die reden heeft de huisarts haar in januari 2021 weer doorverwezen voor psychologische behandeling. De moeder heeft iedere twee weken een afspraak. Dit hoger beroep heeft geleid tot verergering van haar angst- en stemmingsklachten. Het afwachten van de hoger beroepstermijn en het daadwerkelijk instellen van hoger beroep heeft een dusdanige impact gehad op de psychische gesteldheid van de moeder dat zij nog immer niet met de behandeling voor traumaverwerking bij haar psychotherapeut is kunnen starten. De moeder kan hierdoor niet werken. Zij gaat nu haar tweede ziektejaar in. Zij maakt zich ook zorgen over de financiële gevolgen van het langer ziek zijn. Ze heeft ook slaapproblemen en kent depressieve periodes. Dit hoger beroep zorgt er weer voor dat de door de vader verzochte erkenning weer in beeld komt en een vernietigend effect heeft – als de vervangende toestemming tot erkenning zou worden verleend – op de zorg en het welzijn van [minderjarige] door de moeder. De belangen van de vader wegen niet op tegen de belangen van de moeder en [minderjarige] bij niet-erkenning. Vanwege de psychische toestand van de moeder, is de moeder bij erkenning van [minderjarige] door de vader niet in staat om [minderjarige] een zodanige stabiele opvoedingsomgeving te bieden zonder zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling te schaden. De vader heeft geen spijt betuigd, heeft geen zelfreflectie en geen empathie ten aanzien van hetgeen er in het verleden tussen partijen is gebeurd en wat voor impact dit heeft gehad en nog steeds heeft op de moeder. [minderjarige] voelt nu de onrust van zijn moeder en reageert daar op. Het is een gevoelig kind dat reageert sterk op emoties. Hij is vaker boos, heeft nachtmerries en problemen met zijn zindelijkheid. De moeder is, als primaire opvoeder, niet meer of onvoldoende in staat om de opvoeding van [minderjarige] vorm te geven wanneer het verzoek van de vader tot verkrijging van vervangende toestemming van de erkenning zou worden toegewezen. Zodra de vader enige rol gaat spelen in het leven van [minderjarige], heeft dit meteen een negatieve invloed op de opvoedingsomgeving van [minderjarige]. Dit zal leiden tot de hertraumatisering van de moeder en aldus het onherstelbaar blijven van haar beschadigde psychische toestand, waardoor een ongestoorde verhouding tussen haar en [minderjarige] ernstig bedreigd blijft. [minderjarige] weet op dit moment niet wie zijn vader is, maar de moeder denkt er steeds vaker over na hoe ze hem dit moet gaan vertellen in de toekomst. Als [minderjarige] naar zijn vader vraagt, wil de moeder het sowieso gaan vertellen. Zij wil zich dan laten coachen in hoe zij dit gaat aanpakken.
 Omgang
Voor het slagen van een beroep op de bescherming van ‘private life’ ex art. 8 EVRM is
Biologisch verwantschap onvoldoende. Er dient sprake te zijn van bijkomende feiten of omstandigheden die maken dat het contact met en toegang tot het kind een belangrijk deel betreffen van de identiteit van de biologische vader en daarmee van zijn privéleven. De vader onderbouwt dit niet. Het klopt dat de samenwoning van partijen definitief eindigde op 15 november 2017 toen de vader onder begeleiding van Veilig Thuis de woning verliet. Partijen hebben daarna nog een knipperlichtrelatie gehad die bestond uit aantrekken en afstoten. De moeder probeerde er toen nog wat van te maken en ging twee keer per jaar met [minderjarige] op bezoek bij (de familie van) de vader. Ze is vaker dan twee keer bij de vader thuis geweest met [minderjarige]. In augustus 2018 was de moeder weer in verwachting van de vader, maar die zwangerschap eindigde in een miskraam. Het echte einde van de relatie was in 2018. Daarna is het contact tussen partijen verwaterd.
7.3.3.
Van de bijzondere curator (uitsluitend over de erkenning)
De moeder is erin geslaagd om aan te tonen dat sprake is van meer dan alleen emotionele weerstand en dat de erkenning de belangen van de moeder (en [minderjarige]) bij een ongestoorde verstandhouding zou schaden en/of de erkenning schadelijk is voor de sociaalpsychologische of emotionele ontwikkeling van [minderjarige]. De angsten en de psychische belasting die de moeder ervaart, zijn reëel. De bijzondere curator heeft zelf ervaren dat de vader weinig empathie lijkt te hebben ten opzichte van de moeder, haar klachten onvoldoende serieus neemt en weinig zelfreflectie laat zien. Dit maakt dat enerzijds de moeder met voor haar reële angstklachten kampt die haar leven beperken, en de vader die niet erkent waardoor er bij de moeder juist weer een versterking van de klachten lijkt op te treden. De ouders komen zo niet verder. Het is aannemelijk dat de spanningen die de huidige procedures met zich brengen tot een toename van de klachten leidt en in de weg staat aan een verdere behandeling (traumatherapie) van de moeder. De vader daarentegen heeft ook hulp gezocht. Dat lijkt niet vanuit een eigen overtuiging te zijn gebeurd, maar omdat dat van hem verwacht wordt door derden. Sprake lijkt van een patroon dat moeilijk te doorbreken is. Dit beeld wordt bevestigd in de stukken. De raad concludeerde in eerste instantie dat in beginsel het belang van [minderjarige] bij erkenning zwaarder dient te wegen dan de emotionele weerstand van de moeder. De raad nuanceerde haar advies vervolgens als gevolg van de toegenomen klachten van de moeder. Gelet op de extreme angstklachten bij de moeder, waardoor zij in een overlevingsmodus verkeert, is het niet in het belang van [minderjarige] is om de procedure nog langer te rekken door een aanhouding en een eventueel nader raadsonderzoek. Er bestaat een reëel risico dat door de overbelasting van de moeder haar rol als opvoeder en verzorger onnodig lang onder druk blijft staan en hierdoor kan uitvallen. [minderjarige] is bovenal gebaat bij een opvoeder die beschikbaar is, kan aansluiten op zijn emotionele behoefte en die niet belemmerd wordt door eigen psychische klachten. De klachten zijn reëel en medisch onderbouwd. Ook staat vast dat zolang de spanningen als gevolg van de huidige procedures blijven bestaan de moeder niet toekomt aan verdere behandeling. Het is juist in het belang van [minderjarige] en van de moeder dat aan traumaverwerking kan worden gewerkt. Alleen dan kan de moeder de moeder zijn die [minderjarige] nodig heeft en verdient. Daarvoor is rust nodig.
Nu aannemelijk is dat de erkenning van [minderjarige] door de vader tot een verdere toename van de klachten van de moeder zal leiden, met als gevolg dat de ongestoorde verstandhouding tussen de moeder en [minderjarige] wordt geschaad of erger nog, dat de moeder als opvoeder voor [minderjarige] uitvalt of (nog) minder beschikbaar is, dient het verzoek in het belang van [minderjarige] te worden afgewezen.
Er dient niet veel langer te worden gewacht met statusvoorlichting. De ervaring leert dat kinderen vanzelf vragen gaan stellen als ze wat ouder zijn en dat moment moet de moeder voor zijn. Nadat de statusvoorlichting heeft plaatsgevonden, wordt het vanzelf normaler om over de vader te praten.
7.3.4.
Van de raad
 Erkenning
In de rapportage van 14 september 2022 adviseerde de raad aanvankelijk aan de rechtbank om de beslissing aan te houden voor een periode van negen maanden om partijen de gelegenheid te geven middels hulpverlening met zichzelf aan de slag te gaan. Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft de raad verklaard dat de raad in het algemeen van mening is dat ieder kind twee ouders heeft en dat die allebei in het leven van het kind moeten zijn, maar in deze zaak ligt het anders. Gelet op de stukken in hoger beroep, met name van de psycholoog van de moeder en de bijzondere curator, concludeert de raad dat er op dit moment nog weinig mogelijkheden zijn. De moeder heeft moeite om overeind te blijven. Een aanhouding van de zaak duwt haar verder in haar trauma en zal niet tot een positieve ontwikkeling leiden. Uit de brieven van haar behandelend therapeut blijkt dat de moeder nu niet toekomt aan verwerking van haar trauma. Het is in het belang van [minderjarige] dat de moeder voor hem kan verzorgen zodat hij gezond kan blijven oproeien. De bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd zodat er rust komt en traumaverwerking de voor moeder.
Het is wel belangrijk dat [minderjarige] op korte termijn statusvoorlichting krijgt. De traumaverwerking voor de moeder heeft weliswaar voorrang, maar het is niet verstandig om te wachten met statusvoorlichting tot het moment waarop [minderjarige] zelf naar zijn vader gaat vragen. [minderjarige] zal de spanning van zijn moeder voelen en daarom niet snel naar zijn vader gaan vragen. Als de traumabehandeling van de moeder is begonnen, is het raadzaam om [minderjarige] te vertellen wie zijn vader is.
 Omgang
Het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen met [minderjarige], is een brug te ver. Dat kan de moeder niet dragen. De raad adviseert om ook dit verzoek af te wijzen.
OORDEEL VAN HET HOF
 Erkenning
7.4.1.
Het hof stelt voorop dat niet in geschil is dat de man de verwekker is van [minderjarige].
7.4.2.
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming (tot erkenning) van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij deze erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon: a) de verwekker van het kind is, of b) de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
7.4.3.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond om de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor [minderjarige]. Van schade aan de belangen van [minderjarige] is sprake indien ten gevolge van de erkenning er voor hem reële risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou het geval kunnen zijn wanneer de moeder, zoals zij betoogt, ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is [minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft. Dat deze procedure bij de moeder veel weerstand oproept en haar psychische gesteldheid geen goed doet dan wel mogelijk verergert, is op zichzelf onvoldoende grond om de vervangende toestemming te weigeren. Het enkele feit dat [minderjarige] (enige) weerslag zou ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op zijn gezinsleven met de moeder, kan niet worden aanvaard als schade aan zijn belangen.
De vraag die voorligt, is of de moeder
ten gevolge van de erkenningin een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is [minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft. Op dezelfde gronden als de rechtbank die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat daar in dit geval sprake van is. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
7.4.4.
Partijen hebben in de periode van 2015 tot en met 2018 een affectieve relatie met elkaar gehad. Vaststaat dat de vader de moeder tijdens de relatie heeft mishandeld en dat hij daarvoor twee keer (in 2019 en 2022) strafrechtelijk is veroordeeld. Uit de inhoud van de stukken is voldoende aannemelijk geworden dat de moeder getraumatiseerd is geraakt door de gewelddadige relatie die zij met de vader heeft gehad en dat zij behandeling nodig heeft om het verleden te verwerken. De moeder heeft (nog steeds) in ernstige mate last van hetgeen zij met de vader heeft meegemaakt. Zij is bang voor hem, woont op een geheim adres en heeft in overleg met de politie een zogenaamde AOL (afspraak op locatie) op haar woonadres. De ouders hebben zoveel met elkaar meegemaakt, dat de angst van de moeder voor de vader het hof reëel voorkomt. Bij de moeder is dan ook méér aan de hand dan slechts een emotionele weerstand tegen de vader. Uit het raadsrapport van 14 september 2022 blijkt dat de raad ernstige zorgen maakte over de psychische gesteldheid van de moeder. Ze bevond zich in een overlevingsmodus, kende depressieve periodes, kampte met concentratieproblemen, een slaapgebrek, had suïcide-gedachtes, angstbelevingen en de eetlust bleef uit. Sinds het instellen van het hoger beroep, zijn deze klachten alleen maar toegenomen. Uit de brief van haar behandelend psychotherapeut van 21 april 2023 blijkt dat de moeder sinds de beschikking van de rechtbank geen verdere stappen heeft kunnen zetten in de behandeling van haar trauma's. De mogelijkheid dat de vader nog in hoger beroep zou kunnen gaan, had een psychisch verlammend effect op haar waardoor haar reeds bestaande angst- en stemmingsklachten opliepen. Dat de vader daadwerkelijk een dag vóór het verstrijken van de appeltermijn hoger beroep heeft ingesteld, heeft op de moeder een hertraumatiserend effect gehad met verergering van haar angst- en stemmingsklachten. De moeder wordt hierdoor teruggeduwd in haar trauma’s. Dit heeft geleid tot een intensivering van haar behandeling. Volgens de psychotherapeut komt de zorg en het welzijn van de moeder en [minderjarige] hierdoor steeds verder onder druk te staan. Er kan nog steeds niet worden gestart met traumaverwerking. Dit kan pas als de huidige angst- en stemmingsklachten zijn gezakt zijn en er rust en stabiliteit komt in de leefsituatie van de moeder.
7.4.5.
Het hof constateert dat ook nu, zonder dat hij een juridische status heeft ten opzichte van [minderjarige], de vader een negatieve invloed heeft op het welzijn van de moeder en, indirect, op [minderjarige]. Deze procedure heeft zo’n emotionele impact op de moeder gehad dat zij al ruim een jaar niet kan werken, zij afhankelijk is van (slaap-)medicatie om zich staande te houden en dat zij niet kan toekomen aan traumaverwerking van het verleden dat zij met de vader heeft. Dit is noodzakelijk, zowel voor de moeder als voor [minderjarige]. [minderjarige] is een gevoelig kind en reageert er sterk op sinds zijn moeder steeds verder uit balans is geraakt door deze rechtszaak. Verder baart het het hof zorgen dat de vader nog steeds niet in staat lijkt te zijn om begrip op te brengen voor de heftige angsten die de moeder koestert jegens hem. Verder dan ‘het verleden kan niet ongedaan gemaakt worden’ lukt de vader niet. De psychologische hulp die hij nu zoekt, doet hij ‘omdat de raad dat van hem wil’.
7.4.6.
Al met al is het hof van oordeel dat op overtuigende wijze is vast komen te staan dat erkenning van [minderjarige] door de vader het reële risico inhoudt dat de ongestoorde verhouding tussen de moeder en [minderjarige] in het gedrang komt en dat [minderjarige] wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Het hof neemt hierbij ook de adviezen van de bijzondere curator en de raad in aanmerking die de juistheid van het oordeel van de rechtbank bevestigen dat de moeder niet meer in staat is [minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft als de vader [minderjarige] mag erkennen. Onder de gegeven omstandigheden dient het belang van de moeder en het belang van [minderjarige] dan ook zwaarder te wegen dan het belang van de vader. De bestreden beschikking dient op dit onderdeel te worden bekrachtigd.
7.4.7.
Het hof geeft de moeder mee dat [minderjarige] op korte termijn zal moeten worden geïnformeerd wie zijn vader is. De moeder lijkt zich het belang van deze statusvoorlichting ook te realiseren. Het hof raadt de moeder aan hiervoor professionele begeleiding in te schakelen.
 Omgang
7.5.1.
Uit de bestreden beschikking blijkt dat de rechtbank – nadat het verzoek tot erkenning was afgewezen – niet meer is toegekomen aan de beslissing en weging van de andere verzoeken (waaronder het verzoek om omgang) die de rechtbank vervolgens eveneens heeft afgewezen.
7.5.2.
Op grond van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien (voor zover hier van belang): omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
7.5.3.
Vast staat dat de vader niet de juridische vader van [minderjarige] is. Er moet daarom sprake zijn van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vader en [minderjarige], om de vader te kunnen ontvangen in zijn verzoek. Voor de uitleg van het begrip ‘nauwe persoonlijke betrekking’ kan aansluiting worden gezocht bij het begrip ‘family life’ zoals bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Voor het aannemen van family life is biologische verwantschap een belangrijke factor. Daarnaast moeten er bijkomende omstandigheden worden gesteld en, in geval van betwisting, bewijzen die zodanig zijn dat zij de conclusie rechtvaardigen dat tussen de biologische vader en het kind een band bestaat die kan worden aangemerkt als een nauwe persoonlijke betrekking. Die omstandigheden kunnen gelegen zijn in de aard van de relatie tussen de biologische vader en de moeder voor de geboorte en in de betrokkenheid van de biologische vader bij het kind voor en na de geboorte hetzij in de na de geboorte van het kind tussen hem en het kind ontstane band. Ook een combinatie van omstandigheden die deels betrekking hebben op de periode vóór de geboorte van het kind en deels op de periode na de geboorte van het kind, kan gelden als voldoende bijkomende omstandigheden.
7.5.4.
Niet in geschil is dat de man de verwekker en biologische vader is van [minderjarige]. Partijen hebben vanaf 2015 een relatie met elkaar gehad. Ook staat vast dat partijen vóór en na de geboorte van [minderjarige] in gezinsverband met elkaar hebben geleefd en dat zij daarna nog een knipperlichtrelatie hebben gehad die er toe leidde dat de moeder in augustus 2018 weer zwanger raakte van de vader. De vader is ook bij de bevalling van [minderjarige] aanwezig geweest. Het is in hoger beroep onduidelijk gebleven of de vader [minderjarige] nog diverse keren heeft gezien nadat partijen hun relatie in 2018 definitief hadden verbroken; de moeder zegt van wel, de vader van niet. Wat daar verder van zij, genoemde overige omstandigheden – waarover partijen het wel eens zijn – zijn voldoende om family life tussen de vader en [minderjarige] aan te nemen. Dat er nu weliswaar geen contact is, leidt er in dit geval niet toe dat er geen nauwe persoonlijk betrekking meer is.
De vader is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. Het hof zijn verzoek nu inhoudelijk beoordelen.
7.5.5.
Gelet op de nog onverwerkte trauma’s die de moeder door toedoen van de vader heeft opgelopen, de angst die de moeder nu nog steeds heeft voor de vader en het feit dat de vader nog steeds weinig inzicht heeft in zijn eigen gedrag en weinig empathie toont voor de moeder, acht het hof het onder de huidige omstandigheden onverantwoord en in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] om de vader contact met hem te laten hebben, ook indien dit onder begeleiding zou gebeuren. Contact tussen de vader en [minderjarige] zou de moeder emotioneel te veel ontregelen en dit kan, in elk geval op dit moment nog niet van haar worden gevergd. Het hof acht het wel – voor [minderjarige] – van groot belang dat de moeder doorgaat met haar individuele hulpverlening en dat zij aan zichzelf blijft werken om sterker te worden. Zij is de enige verzorger van [minderjarige] en zij dient [minderjarige] een stabiel en veilig opvoedingsklimaat te bieden. Dit betekent dat er op dit moment geen plek voor de vader is in het leven van [minderjarige]. Dit hoeft niet altijd zo te blijven. De vader begint binnenkort, zo stelt hij, ook met een individueel hulpverleningstraject waar hij mogelijk tot andere inzichten komt en zijn houding ten opzichte van de moeder verandert.
 Proceskosten
7.6.1.
De moeder verzoekt om de vader te veroordelen in de proceskosten, omdat er volgens haar voldaan is aan de eisen van misbruik van procesrecht. De moeder voelt dat deze procedures worden gestart om haar te stangen. De vader wil zorgen dat haar leven er niet leuker op wordt en hij wil haar weer onder controle krijgen.
7.6.2.
De vader ontkent dat er sprake is van misbruik van procesrecht. Hij is slechts één keer een procedure gestart in 2020 en dit hoger beroep vloeit daaruit voort. Van stangen is geen sprake, het gaat de vader om [minderjarige].
Het hof overweegt als volgt.
7.6.3.
Het hof ziet geen aanleiding om de vader te veroordelen in de proceskosten. Er is geen sprake van misbruik van recht of nodeloos procederen. De vader is deze procedure gestart in 2020. Dat het hoger beroep nu pas dient, komt omdat de zaak meerdere malen is aangehouden (vanwege de benoeming van de eerdere bijzondere curator en het raadsonderzoek). Het stond de vader vrij om in hoger beroep te gaan toen de rechtbank uiteindelijk negatief besliste op zijn verzoek. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat de raad evenmin de indruk heeft dat de vader in hoger beroep is gegaan om de moeder dwars te zitten. De wens van de vader om een rol te spelen in het leven van [minderjarige], kwam op de raad oprecht over. Zoals gebruikelijk zal het hof de proceskosten in hoger beroep daarom compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en deze procedure gaat over het gezamenlijke kind dat uit deze relatie is geboren.
7.7.
Beslist wordt als volgt.

8.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van 17 november 2022, zoals hersteld bij beschikking van 3 februari 2023, voor zover het de
erkenningbetreft.
bekrachtigt de bestreden beschikking van 17 november 2022, zoals hersteld bij beschikking van 3 februari 2023, met wijziging van gronden, voor zover het de
omgangbetreft.
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.P. de Beij en K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.