ECLI:NL:HR:2024:1581
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie door erven van een overledene
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure ingesteld door A.A. Wouters namens de erven van [A]. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 7 mei 2024, nr. SGR 23/2896. De Hoge Raad heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De griffier van de Hoge Raad had de indiener van het beroepschrift verzocht om binnen zes weken een verklaring van erfrecht en een door alle erfgenamen getekende volmacht over te leggen, of een verklaring van de executeur indien er een was aangesteld. Dit verzoek werd gedaan per aangetekende brief op 28 juni 2024, welke brief volgens Track&Trace door de indiener was afgehaald. Echter, de gevraagde documenten zijn niet overgelegd. Hierdoor concludeert de Hoge Raad dat de indiener niet bevoegd was om namens de erven van [A] beroep in cassatie in te stellen. Op basis van deze bevindingen heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is vastgesteld door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en is op 8 november 2024 in het openbaar uitgesproken.