Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
5 november 2024.
Hoge Raad
Op 5 november 2024 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 23/00905 P. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die in deze zaak werd vertegenwoordigd door advocaat R.J. Baumgardt uit Rotterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, specifiek gerelateerd aan de verkoop van cocaïne en heroïne. De betrokkene, geboren in 1987, had verzocht om toepassing van de matigingsbevoegdheid op basis van artikel 36e.5 van het Wetboek van Strafrecht, met het argument dat de waarde van zijn personenauto was verminderd door conservatoir beslag door justitie en dat de auto in de strafzaak niet was verbeurdverklaard.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het gerechtshof Den Haag, die op 1 maart 2023 had geoordeeld, beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is gewezen door vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in aanwezigheid van waarnemend griffier H.J.S. Kea.